aan een schrankingsbasis. Omdat dit procédé een iets te optimistische schatting geeft van precisie en betrouw baarheid, is ter vergelijking hetzelfde net ook met sto chastische aansluitpunten geanalyseerd, waarbij als schrankingsbasis twee aansluitpunten aan de uiteinden van het net zijn gekozen. Men kan dan eisen dat de grootste grenswaarden, die in principe in het midden van het net voorkomen, kleiner blijven dan 15 cm. Voor de landmeetkundige toepassingen wordt boven dien de eis gesteld dat de kwaliteit van het grondslagnet zodanig is, dat de grondslagpunten kunnen dienen voor een gecontroleerde aansluiting van kleine lokale tachy- metrienetten. Dit wordt ten eerste vertaald in de eis, dat de precisie na de eerste fase-vereffening minstens gelijk is aan die van zo'n tachymetrienet. Dit wordt altijd ge haald, doordat de grondslagzijden (ongeveer 350 meter) veel langer zijn dan die van een tachymetrienet, terwijl beide met hetzelfde type instrumentarium worden ge meten. Bij ongeveer gelijke precisie van aan te sluiten net en grondslagnet wordt het aangesloten net effectief gecontroleerd en verbeterd door het grondslagnet, in dien in het laatste geen onontdekte meetfouten voor komen. Aan de betrouwbaarheid van de grondslagnetten hoe ven ten behoeve van de aansluiting van tachymetrie- netten eigenlijk geen eisen te worden gesteld, omdat deze in het algemeen een „zwaardere" opbouw hebben dan het grondslagnet, namelijk een volledige kringnet structuur. De externe betrouwbaarheid van het grond slagnet bedraagt ten opzichte van een schrankingsbasis ter lengte van de gemiddelde omvang van een aan te sluiten tachymetrienet (1 000 meter) 5 a 10 cm. Indien hierdoor grotere sluitvectoren tussen tachymetrienet en grondslagnet ontstaan (boven 5 cm), wordt het tachy metrienet niet in tweede fase vereffend, maar alleen ge lijkvormig aangesloten aan de verst uit elkaar gelegen punten van het grondslagnet. In deze gevallen zou an ders het „betere" tachymetrienet worden bedorven door het „slechtere" grondslagnet. Bij grafische inpas sing van de tachymetrische opmeting in de beheerkaart 1 1 000 blijven de onvereffende verschillen dan toch on zichtbaar. Overigens worden sluitvectoren groter dan 5 cm slechts zeer zelden aangetroffen, terwijl per jaar tientallen tachymetrienetten aan de grondslagpunten (portaalmasten) worden aangesloten. 2. Vormgeving van de grondslagnetten De meest voor de hand liggende grondslag langs een lang en smal object als een spoorbaan is de polygoon. Het vloeiende verloop dat een spoorbaan over het alge meen heeft, komt daarbij tegemoet aan de traditionele eisen van vereffenen en meten. Deze klassieke meetkun dige figuur blijft echter elastisch en de resultaten zijn maar betrekkelijk. De aansluiting, vooral in dwarsrich- ting, is uiteraard uiterst belangrijk. Na de introductie van de nieuwe vereffeningsmethode volgens het kringnetprincipe kwam al gauw de gedachte op, deze ook toe te passen op de meetkundige grond slag langs spoorbanen. Het kringnetprincipe gaat uit van gesloten figuren. De langs de spoorbaan te meten basisfiguur, een poly goon met de in hoofdstuk 1 genoemde zijdelengte van 350 meter, is op zichzelf geen gesloten figuur, maar kan worden uitgebreid met constructies die de kringfiguur USSEt ZEVENAAR 400312 400309 409205 LEGENDA o standplaats vastleggingsbout NS richtpunt A RD - punt A kringnet Kador gemeten richtingen en afstanden gemeten richting en afstand gemeten richting NGT GEODESIA 84 400205 1sitjjQtie 1 [situatie 2 409206 ^situatie 3 Fig. 2. Het grondslagnet Arnhem-Zevenaar 400307 grens 119831. 400305

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1984 | | pagina 5