benaderen. De meting mag daardoor niet te veel extra
werk gaan vragen en niet te ver buiten het feitelijke
werkterrein komen. Hierbij staan de volgende mogelijk
heden ten dienste:
- De waaierconstructie is de ideale figuur. Zij vraagt
geen extra opstelpunten en de richtpunten zijn, be
houdens zichtbeperking, zonder extra werk beschik
baar. Er wordt vanuit zoveel mogelijk standplaatsen
gericht op dezelfde hoge richtpunten, die al of niet in
RD bekend kunnen zijn. Bij de overgang naar een an
der richtpunt wordt ernaar gestreefd minimaal één zij
delengte in de beide waaiers te doen voorkomen.
Meerdere richtpunten per standplaats aan weerszij
den van de polygoon versterken de constructie. Fig.
2 geeft een zeer goed geslaagd voorbeeld.
- De waaierconstructie is mogelijk in open terrein.
Waar richtpunten ontbreken of ten gevolge van be
groeiing of bebouwing niet zichtbaar zijn, zal men zijn
toevlucht moeten nemen tot een vorm van hoofd
hoekmeting (zie fig. 6 op p. 289).
- De opneming in het net van ,,lage" aansluitpunten,
zoals RD- en kringnetpunten, alsmede van NS-
hoofdpunten gebeurt met kringnetvormige construc
ties (zie fig. 3 en 4). NS-hoofdpunten zijn bouten in
kunstwerken en gebouwen, die met een dichtheid
van ongeveer 1 km worden aangebracht; zij zijn bij
voorkeur „opstelbaar".
- Een platte kring door een dubbele polygoon wordt
toegepast bij het passeren van emplacementen, via
ducten of ingegraven baanvakken; in de lage poly
goon worden de baanvakdetails opgenomen en in de
hogere polygoon de hoge en verre richtpunten (zie
fig. 5).
- Bij knooppunten waar meerdere spoorlijnen bijeen
komen, worden door dwarsverbindingen kringen ge
vormd.
Als aansluitpunten kiest men bij voorkeur punten van het
RD-net. De hoge aansluitpunten (torens of signalen op
hoge objecten) liggen in de ideale meetkundige figuur in
een krans rond de polygoon, dus ook bij begin- en eind
punt. Is een „lage" vastlegging van een RD-punt met
een eenvoudige hulpconstructie bereikbaar vanaf de
baan, dan wordt deze inderdaad in het net opgenomen,
zelfs al is het „hoge" richtpunt tevens in het net opgeno
men met behulp van een waaier. Zonodig wordt een niet
Fig. 5. Dubbele polygoon.
in RD bekend waaierpunt met een hulpconstructie in RD
bepaald vanuit een naburig bekend RD-punt, dat niet als
waaierpunt vanuit de spoorbaan kan worden gebruikt.
Verder worden in of nabij de spoorbaan gelegen kring-
netstandplaatsen altijd meegenomen door meting vanuit
twee standplaatsen. Zijn voldoende RD-punten beschik
baar, dan worden deze niet in de tweede fase-vereffe
ning gebruikt. Ook een eventuele „losse" richting naar
een hoog RD-richtpunt wordt in het net opgenomen.
Juist omgekeerd als in het voorgaande geval kan zo'n
richting wel in de tweede vereffeningsfase worden ge
bruikt, maar (uiteraard) niet in de eerste.
Het is duidelijk dat in theorie een ideale meetkundige fi
guur exact is te construeren. In het terrein kan men deze
situatie hier en daar ook nog tegenkomen en er dan
dankbaar gebruik van maken. In veel gevallen zijn de
mogelijkheden echter beperkt. Voorop staat de afleve
ring van een efficiënt geheel tegen een aanvaardbare
prijs. Dit vereist pragmatisch werken; men mag zich niet
verliezen in liefhebberijen.
3. Kwaliteitsanalyse van een praktijkvoorbeeld
Aan de hand van een praktijkvoorbeeld wordt nu een in
druk gegeven van de kwaliteit van de meetkundige
grondslagen, zoals ze volgens de in het vorige hoofdstuk
beschreven uitgangspunten worden gemeten. In dit arti
kel is gekozen voor de grondslag langs de spoorlijn
Deventer - Almelo. Gezien de grote lengte is de grond
slag in twee gedeelten gesplitst, te weten Deventer-
Holten en Holten - Almelo, en de analyse heeft betrek
king op het laatstgenoemde gedeelte (zie fig. 6). Het is
een voorbeeld van een zwakkere meetkundige grond
slag. Doordat het gebied nogal bosrijk is, zijn hier weinig
richtingen naar RD-punten te meten. Toch is deze
grondslag als voorbeeld gekozen, omdat zich hierin bijna
alle in hoofdstuk 2 genoemde constructies voordoen.
Langs het gedeelte tussen de punten 55 en 64 zijn twee
niet in RD bekende richtpunten gevonden om zo extra
waaierverbanden te creëren, waardoor de interne con
trole wordt versterkt. De waaiers zijn niet zo goed, om
dat de richtpunten nogal dicht bij de spoorbaan liggen.
Langs het gedeelte tussen de punten 69 t.m. 87 is hoofd
hoekmeting verricht, omdat daar helemaal geen RD-
punten zichtbaar waren en er zelfs geen ander geschikt
richtpunt voorhanden was. Verder zijn aansluitconstruc-
ties gemaakt aan RD-vastleggingen, namelijk bij Wier
den (28930911 en 28930912), en uit de NS-grondslag
Almelo - Mariënberg zijn de aansluitingen aan 28932011
en 28031311 overgenomen. Bovendien doet zich bij Rijs-
sen het speciale geval voor, dat ook buiten het gebied
van de spoorbaan opstellingen zijn gemaakt om een be
tere aansluiting aan het RD-net bij 289201 en 289305 te
krijgen.
De grondslag strekt zich uit over een afstand van onge
veer 26 km en bestaat uit 92 standplaatsen en 52 andere
punten, dus in totaal 144 punten. Er zijn 747 waar
nemingsgrootheden, waardoor bij de tweede fase-ver
effening, waarbij op 14 punten wordt aangesloten, het
aantal voorwaarden 394 bedraagt (747 - 130x2 - 92 - 1).
Na vereffening treden geen verwerpingen op. De waar
de van de meerdimensionele F-toets is gelijk aan 0,98 en
de schaalfactor RD-stelsel/meetstelsel is berekend op
0,999979. Met behulp van het SCAN II programma van
de TH Delft is een berekening van de externe betrouw
baarheid verricht.
Door NS wordt vereffend volgens de aanname, dat de
aansluitpunten niet-stochastisch zijn, een zogenaamde
089305 620310
Fig. 3 en 4. Aansluitconstructies.
288
NGT GEODESIA 84