en omgekeerd kon met behulp van terrestrische maten een terreinpunt in de computer worden ingevoerd. Dit gebeurde echter niet ambtshalve, maar als „particulier werk"; een prijzige bezigheid waarvoor enkele duizenden guldens per uur in rekening werden gebracht. De inspecteurs van het Kadaster, vroeger landmeetkundig ambtenaar en land- meetassistent geheten, begaven zich hiertoe per helicopter naar het terrein. Diensten en instanties die met het Kadaster samenwerkten, beschikten veelal zelf over personeel en detectoren om hun merkpunten op te sporen. Als de Albanese kunstmaan te dicht in de buurt van de kadastersatelliet zou komen, bestond het gevaar dat deze ontregeld of zelfs beschadigd zou worden. De schade van een ontregeling zou moeilijk zijn aan te geven, en nog moeilijker zou het oorzakelijk ver band met de nabijheid van de Albanese kunstmaan zijn aan te tonen. Daarbij zou de kadastersatelliet wel een week of langer buiten gebruik moeten worden gesteld. In het ergste geval zou de positie in de ruimte opnieuw gejusteerd en de laserapparatuur op nieuw geviseerd en gecalibreerd moeten worden. Voor dit werkje moesten specialisten worden ingehuurd, en dat was iets wat Vermeulen erg tegen de haren in streek. Specia listisch werk moest helaas worden uitbesteed, omdat de beloning voor dit werk en de positie van de specialisten in Rusland en Amerika zoveel gunstiger waren, dat de voort durende brain drain het praktisch onmogelijk maakte deze mensen in het land te hou den. Dit zou dus al gauw enige miljoenen gaan kosten. Vermeulen wist, dat hij zich daarmee allerlei lastige vragen van regering en Tweede Kamer op de hals zou halen. Mede daarom had hij de beslissing zo lang mogelijk uit gesteld in de, vergeefse, hoop dat het probleem zichzelf zou oplossen. Hij wist dat hij nu iets moest doen, maar welke beslissing hij ook nam, het zou hem kwalijk worden ge nomen. Hij had echter deze functie aanvaard en het was zijn eer te na om in het laatste jaar voor zijn pensionering voor de verantwoordelijkheid terug te schrikken. Vier jaar geleden, toen hij 50 werd, had hij met VUT kunnen gaan. Om hem voor de Dienst te behouden, was hij toen van Hoofddirecteur tot Directeur-Generaal bevorderd. Finan cieel maakte dat niets uit, want sinds 1992 waren de hogere salarissen vrijwel bevroren, terwijl de lagere systematisch waren opgetrokken, waardoor een directeur-generaal thans evenveel „ving" als een inspecteur. Het verschil zat hem in de aard van het werk, hoewel dat ook veel van zijn charme had verloren. Vermeulen had aanvankelijk de hoop gekoesterd de Dienst nog eens op zakelijke gronden te kunnen leiden, maar steeds meer hadden sociale argumenten de overhand gekregen. Thans bestond het personeel uit enkele ingenieurs, één bewaarder allen reeds boven de 50 en enige duizenden inspecteurs. Eigenlijk was er geen werk voor deze mensen, omdat vrijwel alles was geautomatiseerd. De noodzakelijke gegevens over eigendom en gebruik, over maten en grenzen, over personen enz. werden op tape aangeboden aan de daartoe in vele steden opgestelde apparatuur, en meteen doorgegeven aan het BOAKR. Alleen voor particulier werk was enig personeel nodig; 25 jaar geleden zou dit landelijk een taak zijn geweest voor ongeveer 100 man. Het bestaande personeel mocht echter niet worden ontslagen of overgeplaatst; zelfs moesten geregeld jonge mensen worden aangenomen. Om de tijd nuttig te kunnen besteden, waren de provinciale directies alle voorzien van een perfecte kantine en een uitgebreide bibliotheek; bovendien werd ruim gelegenheid geboden tot archiefonderzoek. (Zo werd onlangs herontdekt, dat reeds in 1767 iemand aan de Universiteit te Harderwijk promoveerde op het Kadaster.) Daarom was het Kadaster als werkgever zeer in trek. Natuurlijk waren er slimmeriken die enig voordeel trachtten te trekken uit de onwetendheid van hun medeburgers, maar de belasting op dat soort asociale inkomsten was dermate hoog, dat dit alleen aantrekkelijk was als het onder de dekmantel van een Russische actiegroep of een Amerikaans bedrijf gebeurde. Als Vermeulen dit jaar verplicht met pensioen ging, was het nog maar de vraag of er een capabele opvolger voorhanden was. Wellicht zou de functie moeten worden uit besteed; zelfs zou de Dienst in zijn geheel kunnen worden ondergebracht bij een buiten lands bedrijf. Dat laatste was op zichzelf nog niet zo'n vreemde gedachte, want het merendeel van het werk werd door de computer van het BOAKR gedaan en bestond uit het registreren en opslaan van alle gegevens, die ook maar enigszins met het onroe rend goed samenhingen. In de negentiger jaren van de vorige eeuw was dit allemaal bij het Kadaster ondergebracht. Zo was allereerst, omdat het Kadaster toen nog onder het Ministerie van Volkshuisvesting ressorteerde, alles betreffende de woningbouw en ook de planologie aan het Kadaster opgedragen. Daarna werd ook de woningtoewijzing en -verhuur door het Kadaster geregeld, en sinds 1996 het beheer van de rijks-, provinciale en andere wegen, dijken, rivieren en kanalen. Nadat de Dienst in datzelfde jaar was overgebracht naar het Ministerie van Algemene Zaken, was er elk jaar steeds weer wat bijgekomen. De vereisten voor een Directeur-Generaal van het Kadaster lagen dus allang niet meer in het landmeetkundige deel van het werk. Dat was immers vrijwel geheel geautomati seerd. De vroegere opleiding voor geodetisch ingenieur was daarom in 1998 samen- 390 NGT GEODESIA 84

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1984 | | pagina 24