te voorkomen. Leidt men het materiaal nu langs ammo-
niakdampen, dan treedt spontaan koppeling op, omdat
die dampen het zuur neutraliseren.
Bij het halfdroge procédé zijn de azo- of kleurcomponen
ten niet in de laag aangebracht, doch in een aparte ont
wikkelaar, in water opgelost. Na het belichten wordt het
materiaal door de ontwikkelaar geleid, waarbij koppeling
plaatsvindt van de onbelicht gebleven delen van de dia-
zolaag met de kleurcomponenten (zie fig. 1).
Bij beide systemen vindt dus alleen koppeling plaats tus
sen de nog in hun oorspronkelijke samenstelling aan
wezige diazozouten (dus onbelicht) en de azocompo-
nenten. Op de belichte plaatsen zijn de diazoverbindin
gen ontleed. Daar zijn kleurloze stoffen achtergebleven,
waarop de, op zichzelf ook kleurloze, kleurcomponenten
geen uitwerking hebben. De gevormde kleur is voorna
melijk afhankelijk van de keuze van azocomponenten. In
de praktijk zijn leverbaar: zwart, rood, sepia en blauw.
De meest gekozen „kleur" is zwart.
Het negatieve lichtdrukprocédé
Ook bij dit procédé zijn papier en polyester als dragers
beschikbaar. Bij de fabricage heeft men op de drager
een diazoverbinding aangebracht, die onder invloed van
licht met zichzelf koppelt, dus kleur vormt. Er bevinden
zich geen azo- of kleurcomponenten in de laag, noch in
een aparte ontwikkelaar. Tijdens de belichting wordt de
helft van de diazozouten omgezet in kleurcomponenten.
Als het materiaal vervolgens langs ammoniakdampen
wordt geleid, treedt kleurvorming op. Er ontstaat een
rood tot roodbruin beeld.
De belichtingstijd is nogal kritisch (zie fig. 2). Bij te korte
belichting worden onvoldoende diazozouten in kleur
componenten omgezet, waardoor bij de koppeling niet
de maximaal haalbare densiteit wordt verkregen. Bij te
lang belichten verdwijnt diazo, waardoor er minder over
blijft om te koppelen. Ook dan wordt niet de maximaal
te realiseren kleurdekking verkregen.
Dit procédé is goed toepasbaar, als men beschikt over
een negatief origineel, bijvoorbeeld een negatieve film
calque of een gravure.
Na belichting en ontwikkeling ontstaat op de plaatsen
die licht ontvingen, de figuratie dus, een rood lijnen-
beeld. De achtergrond is nog geel. Om deze gele achter
grond te „bleken", moet het materiaal nogmaals, doch
nu zonder origineel, worden belicht. Dit belichten moet
zodanig lang duren tot de diazoverbinding is ontleed.
BELICHTINGSTIJD
Fig. 2. De omzetting van diazozouten is afhankelijk van de be
lichtingstijd.
Het blijkt in de praktijk erg moeilijk, vooral bij het diazo-
papier, om de ondergrond zuiver wit te krijgen. Meestal
zal die zacht rose kleuren. Daarvoor zijn twee oorzaken
aanwijsbaar.
In de eerste plaats is het niet te voorkomen, dat het
papier, in de normaal verlichte werkruimte, enig licht
ontvangt voordat het samen met het originele negatief in
de machine wordt belicht. Dit betekent dus, dat in alle
delen van de laag de omzetting van de diazoverbinding
in kleurcomponenten heel voorzichtig op gang is geko
men. Bij de ontwikkeling kan dan ook in de „onder
grond" een lichte kleuring optreden.
In de tweede plaats blijft na ontwikkeling altijd wat
ammoniakdamp in het papier aanwezig; het papier dat
we na ontwikkeling vervolgens een tweede belichting
zonder origineel geven. De nog aanwezige ammoniak
damp doet onmiddellijk zijn werk tijdens het belichten.
Voor bezitters van de kleinere, niet warme, lichtdruk
machines is het aan te bevelen een verwarmde uitvoer-
plaat op de machine te laten aanbrengen, waardoor de
ammonia goed en snel uit het papier verdampt. (Prettig
voor het personeel, óók bij „normaal" lichtdrukken. De
lichtdrukken geuren minder of helemaal niet meer.)
Bijzondere toepassingen
Het is mogelijk om op het negatief werkende diazomate
riaal de beelden van meerdere originelen in elkaar te
kopiëren, mits het negatieve originelen betreft. Als
laatste stap kan zelfs een positief origineel op het mate
riaal worden gekopieerd. Dit gaat als volgt (zie fig. 3):
Men heeft bijvoorbeeld een kaart opgebouwd uit een
aantal deeltekeningen: één gravure met de topografie,
één gravure met leidingen, en een transparante positieve
tekening met kader en tekeninghoofd. Voor de belich
ting van het lichtdrukmateriaal maken we nu gebruik van
een vacuümraam en een ponspassysteem, omdat de di
verse beelden exact op hun plaats moeten worden geko
pieerd. Er wordt door de eerste gravure heen belicht, ge
volgd door ontwikkeling via ammoniakdampen. Het
beeld van die eerste gravure kleurt rood. De overige de
len van de laag ontvingen geen licht en zijn nog geel.
Vervolgens wordt door de tweede gravure heen belicht
en wéér ontwikkeld. Het nu belichte beeld kleurt rood.
De delen die ook nu geen licht ontvingen, zijn nog steeds
geel. Tot slot is dan een nabelichting nodig, zonder origi
nelen, om de gele delen van de laag te ontleden. Die na-
belichting moet zodanig lang worden gekozen, dat de
opbouw van azocomponenten weer wordt tenietgedaan
(zie fig. 2: rechter eind van de curve).
Als we echter de nabelichting onderbreken op het mo
ment, dat de omzetting van de diazozouten in kleurcom
ponenten het maximaal haalbare percentage heeft be
reikt (fig. 2: hoogste punt van de curve), dan is de laag
in feite van een negatief werkende, omgezet in een posi
tief werkende laag.
We leggen nu ons positieve origineel met kader en teke
ninghoofd op het diazomateriaal, en hervatten de belich
ting. Onder de plaatsen die niet zijn betekend, vindt ver
dere afbraak van de diazolaag plaats. Onder de zwarte
lijnen blijft de laag opgebouwd uit diazoverbindingen en
vers gevormde kleurcomponenten. Bij ontwikkeling zul
len kader en tekeninghoofd rood kleuren.
Het eindresultaat is dus een kopie, waarop zowel de fi
guratie van de gravures als die van het positieve origineel
in rood of roodbruin zijn afgebeeld. De kleur roodbruin
is bij de fabricage van de transparante polyester materia
len bewust gekozen, omdat deze bij het verdere kopië-
NGT GEODESIA 84
429