JJ°I fïl Ml IN IM J bepaald. De kant van een betonverharding kan als lijn vormig grondslagelement worden gebruikt. Behalve deze onderscheiding naar verzekering is ook nog een onderscheiding naar precisie mogelijk. Grond slagelementen met een precisie, die overeenkomt met die van een terrestrische meting, en grondslagelementen met een precisie, die overeenkomt met 0,2 mm op de kaart zijn veel gebruikte onderscheidingen. De eerste worden ook wel de 1 1 grondslagelementen genoemd en de laatste de grafische grondslagelementen. Bij de vervaardiging van de Grootschalige Basiskaart van Nederland wordt als minimumeis gesteld, dat de precisie van de grondslagelementen voldoet aan de hiervoor ver melde eis van 0,2 mm op de kaart. Bij de opbouw van digitale kadastrale bestanden hanteert het Kadaster vooralsnog de eis, dat de grondslagelementen een ter restrische precisie moeten hebben. Dit houdt verband met het feit, dat de coördinaten in het stelsel van de Rijksdriehoeksmeting van de grenzen voorlopig ook moeten kunnen worden gebruikt voor de reconstructie van de kadastrale grenzen. Bij het gebruik van digitale bestanden kunnen de gra fische grondslagelementen nog in een aantal precisie- klassen worden ingedeeld. Omdat de coördinaten van de grondslagelementen dan in het algemeen zullen zijn verkregen door digitalisering vanaf een kaart, hebben deze klassen een relatie met de meest gebruikelijke kaartschalen. De betrouwbaarheid van de grondslagelementen wordt niet als een goede basis beschouwd voor een indeling in klassen. Deze betrouwbaarheid hangt namelijk in sterke mate af van het aantal malen, dat een grondslagelement wordt gebruikt. Bij de toetsing worden immers niet al leen de nieuwe metingen getoetst, ook de betrouwbaar heid van de coördinaten van de gegeven punten wordt getest. Bij digitaal gebruik is het derhalve te overwegen een registratie uit te voeren van de tijdstippen, waarop een grondslagelement is gebruikt. Opbouw net grondslagelementen Grondslagelementen moeten zorgen voor een goede correlatie bij de afbeelding van objecten die op verschil lende tijdstippen zijn vastgelegd. Dit betekent dat als de objecten voor de eerste keer worden afgebeeld tevens de grondslagelementen moeten worden gecreëerd en af gebeeld. Wanneer grondslagelementen bij een tweede meting in eenzelfde gebied worden gecreëerd, moeten de nieuwe grondslagelementen voldoen aan de kwali teitseisen die aan het net van grondslagelementen wor den gesteld en moet er bovendien voor worden gezorgd, dat de relatieve ligging van de nieuwe grondslagelemen ten ten opzichte van de reeds bestaande nabijgelegen kartografische detailinformatie voldoet aan te stellen eisen. Uit het voorgaande volgt, dat het niet strikt noodzakelijk is de grondslagelementen bij de eerste fase-metingen, bijvoorbeeld GBKN-vervaardiging, te bepalen. Het is ook mogelijk de grondslagelementen te bepalen op het moment, dat voor de eerste keer landmeetkundige infor matie wordt toegevoegd. Dit laatste biedt ook de moge lijkheid in te spelen op een optimale dichtheid van het net van grondslagelementen. Bij de opbouw van dit net is het verder mogelijk een fase ring aan te brengen in de kwaliteitsopbouw. Men kan bij voorbeeld beginnen met een grafische kwaliteit en deze kwaliteit opvoeren naarmate de eisen van de maatschap pij en de mogelijkheden toenemen. Wel is het nodig de aan de grondslagelementen opgehangen detailinforma tie bij elke stap te converteren. Hiervoor is de methode „inpassing door vereffening" geschikt, indien gebruik wordt gemaakt van digitale kartografische bestanden. De methode „inpassing door vereffening" is ontwikkeld door ir. H. J. Buiten van de Landbouwhogeschool Wageningen en wordt ook door het Kadaster gebruikt. Wanneer analoog wordt gewerkt, is het aan te bevelen in ieder geval voor een zodanige kwaliteit te zorgen, dat de kans op in de kaart zichtbare wijzigingen niet al te groot wordt, omdat het wijzigen van analoge gegevens een dure aangelegenheid is. Het verbeteren van de kwa liteit van de grondslagelementen kan in de toekomst, wanneer het digitaal werken ongetwijfeld de overhand zal krijgen, wellicht op een efficiënte wijze geschieden, als gebruik wordt gemaakt van de veelal hoge relatieve precisie van de lokale metingen tussen grondslagele menten. Het bewaren van deze metingen in de vorm van lokale coördinatenstelsels die ongeveer het stelsel van de Rijksdriehoeksmeting benaderen, biedt namelijk de mogelijkheid, bij aanwezigheid van voldoende van deze stelsels, een soort blokvereffening uit te voeren. De ver kregen nieuwe coördinaten van de grondslagelementen kunnen daarna weer de basis vormen voor een conversie van alle kartografische detailinformatie. Presentatie en gebruik De grondslagelementen worden in principe niet genum merd. Om het gebruik ervan gemakkelijker te maken, is het nodig, dat de diverse gebruikers op een eenvoudige wijze kunnen nagaan welke de grondslagelementen zijn. Het aangeven van grondslagelementen op metings stukken (veldwerken) is niet voldoende, omdat de uit wisseling van metingsstukken veelal te veel extra werk met zich meebrengt. Het is derhalve nodig de grondslag elementen bij de kartografische presentatie te onder scheiden. Bij een volledig analoge werkwijze wordt vol staan met het onderscheiden door middel van signatuur. Deze signatuur moet zodanig zijn, dat bij het opzetten van een meting de grondslagelementen voldoende op vallen op de kaart. Voorts moet het ruimtebeslag van de signatuur zo gering mogelijk zijn en moet het kaartbeeld niet worden verstoord. Een goede mogelijkheid is een cirkeltje met een middenlijn van 1,8 mm en een lijndikte van 0,35 mm. In fig. 2 wordt een kaartfragment met grondslagelementen getoond. Wanneer de grondslagelementen in een digitaal bestand zijn opgeslagen, kunnen zonodig in een werkbestand ge- Fig. 2. Afbeelding van de grondslagelementen. 432 NGT GEODESIA 84

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1984 | | pagina 14