,,De teekenaars in questie genieten een salaris van rond f 3 000, Wat nu ontvangt de Staat daarvoor? Zij ont vangt daarvoor menschen zonder breede voorontwikke ling, zonder landmeetkundige kennis; menschen, die zelfs voor de eenvoudige werkzaamheden, welke van hen gevorderd zullen worden, heelemaal niet voorbereid zijn; die hiervoor niet meer waard zijn dan jongelui van gelijksoortige ontwikkeling, die men voor b.v. f 100, per maand bij tientallen kan verkrijgen[3] Komen er veldassistenten, dan kunnen zij bijna alle veldwerkzaamheden verrichten, noodig voor het leggen van den technischen grondslag. De hoekmetingen, de lengtemetingen, het zijn werkzaamheden van eenvoudi- gen aard, waarvoor geen breede geodetische ontwikke ling noodig is. Naar ik vermoed zullen er niet velen onder U zijn, die met mij van meening verschillen over de bruikbaarheid van veldassistenten bij hermetingen en bij het leggen van den technischen grondslag. Ook bij buitengewoon werk als het opmeten van een nieuwen weg, een nieuw kanaal en dergelijke lang uit gestrekte objecten, waarbij het meest tijdroovende ge deelte van de meting bestaat uit het meten van lange meetlijnen met veelvuldige loodlijnen, kunnen veldas sistenten zeer zeker nuttig werkzaam zijn.[4] ,,Het eigenaardige van hermetingen en buitengewoon werk is, dat de hoeveelheid dezer werkzaamheden niet constant, doch zeer wisselend is. En nu is een modern beginsel, dat algemeen wordt aanvaard: voor dergelijke wisselende werkzaamheden geen personeel in vasten dienst aan te nemen. Spr. kan niet inzien, dat het noodig is, de veldassistenten uitsluitend uit de teekenaars te re- cru teren. Veel meer voelt hij voor het idee der Commis- sie-Jansma: technische jongelui op arbeidscontract te nemen en dezen te leeren meten. Door invoeging van personeel op arbeidscontract wordt een groote soepel heid van den dienst verkregen. Zijn hun diensten bij het Kadaster niet meer noodig op een zeker tijdstip, dan vin den deze krachten zeker hun weg wel in de maatschap pij. Allerlei baantjes staan voor hen open.[4] ,,De heer Kloosterboer wijst op de gevaren, die er voor ons en voor het Kadaster uit de invoering van veld assistenten voort zullen vloeien. De aanmatiging der tee kenaars kent nu reeds geen grenzen en spr. wenscht protest aan te teekenen tegen de neerhalende wijze, waarop in het Orgaan der Teekenaarsvereniging over ons en over ons vak wordt gesproken. Het is teekenend voor de mentaliteit der 'teekenaars-veldassistenten', dat waar zij voor hun toekomst alles aan ons te danken moeten hebben ze reeds thans op deze wijze ons vak beoordeelen. Inplaats van te streven naar de mogelijk heid, zich eenigen wetenschappelijken grondslag eigen te maken, wordt die grondslag alvast als ballast gequali- ficeerd. Inplaats van te trachten, zich op te heffen tot het peil van ons dienstvak, wordt ons ambt neergehaald tot het peil van hun geesteshorizont. Er schuilt in zulk geschrijf echter een groot gevaar.[4] ,,De heer Prof. Schermerhorn bestrijdt de cijfers, door den heer Eisenga gebruikt bij zijn berekening. Een zui vere vergelijking is niet te maken, daar de diensten ver schillend zijn georiënteerd. Het economische is evenwel niet de eenige kant van deze zaak. Er zijn nog andere tendenzen: in de landmeetkunde is een zekere ontwikke lingsgang, die een bepaalde gradatie noodig maakt en spr. gelooft, dat dit in de toekomst nog meer het geval zijn zal. Er is in de landmeetkunde in het algemeen plaats voor minder ontwikkeld hulppersoneel. Of dit ook in het Kadaster het geval is, kan spr. niet beoordeelen. Het vraagstuk dient evenwel in de juiste banen te worden ge houden. De heer O. J. Jonas zegt namens het Bestuur, dat allen het wel hierover eens zijn: er kunnen bepaalde veldwerk zaamheden door minder bevoegde krachten worden ver richt. De vraag is: hoever moeten we gaan? De eerste stap moet met beleid gebeuren en het Bestuur is van meening, dat we niet zoover moeten gaan, als de heer Hof heeft betoogd. Wij moeten veldassistenten krijgen en geen plaatsvervangers der landmeters. Zij moeten mechanische werkzaamheden verrichten: het moeten meetcijfer-verzamelaars zijn.[4] Als gevolg van deze discussie verscheen in 1933 een in ons kader belangrijk artikel [5] van J. G. Fortuin, hoofd van de pas opgerichte Meetkundige Dienst van de Rijks waterstaat. Hieruit citeer ik: Toen eenige jaren geleden in een vergadering der Afd. Amsterdam besloten werd, om propaganda voor de in voering van het instituut der v.a. te gaan maken (het besluit werd wél spoedig door de feiten achterhaald) be toogde een der aanwezigen de wenschelijkheid, dat K. en L., door het instellen van een vakexamen, zoals b.v. de Vereeniging van Leeraren dat voor boekhouders or ganiseert, voor lagere technici waarmede de Land meter ambtshalve zoo dikwijls in aanraking komt de gelegenheid zou openen, om zich een brevet te ver schaffen, dat eenerzijds hem een zekere mate van land meetkundige bekwaamheden zou verschaffen, doch an derzijds den Landmeter de prettige zekerheid zou geven, te doen te hebben met iemand, waarmee op het punt van kadastraal-technische aangelegenheden valt te pra ten. Steeds meer zal in de toekomst de Landmeter van het Kadaster bij de uitoefening van zijn functie in aanraking komen met het personeel van andere land meetkundige diensten en kennis moeten nemen van deszelfs verrichtingen. Er moet dan toch voor hem een groote geruststelling in zijn gelegen, als hij weet, dat de ze lieden kunnen meten en dat hun resultaten betrouw baar zijn. De opleiding voor dit examen dat dus zuiver een vakexamen zal zijn zou gerust kunnen wor den overgelaten aan de vrije onderwijsmarkt. Wanneer de exameneischen scherp omlijnd worden kenbaar ge maakt, zullen particuliere instructeurs, zoowel als de bestaande opleidingsinstituten, zich beijveren, om jaar lijks een contingent examinandi af te leveren. Dat zich voor het examen een onvoldoend aantal candidaten zou aanmelden, om in de behoeften van alle diensten te voorzien, valt trouwens in de huidige tijdsomstandig heden niet te verwachten. Daar het uitsluitend te doen is, om de patiënten, aan wie het 3-jarige H.B.S.- of U.L.O. B-diploma als eisch voor algemeene ontwikkeling ware te stellen, te toetsen op hun parate landmeetkundige kennis, behoeft het exa men niet vergelijkend te zijn. Bovendien zal doordien het uit te reiken diploma een zeer scherp definieerbare groep van vaklieden zal scheppen voor eiken dienst vrijwel op hetzelfde niveau een loonschaal ontstaan, waarin zij allen passen. Ik geloof dat we mogen zeggen, dat in dit artikel de kiem van de NLF-examens werd gelegd. Het gevolg was, dat de VK en L een commissie instelde, bestaande uit de NGT GEODESIA 85 19

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1985 | | pagina 21