4. Men kan niet tegelijk bezitter en houder of houder en tevens
eigenaar zijn. Wel kan men eigenaar en bezitter zijn.
Geef aan wat de onder a. t.m. h. vermelde personen zijn:
I eigenaar en bezitter
II eigenaar zonder bezit
III: bezitter zonder eigendom
IV: houder
V geen.
a. De pachter van een boerderij.
b. De verpachter van een boerderij.
c. Een dief.
d. Iemand die te goeder trouw het gestolene van een dief
heeft gekocht.
e. De opstalhouder ten aanzien van de grond.
De opstalhouder ten aanzien van het gebouwde.
De pandhouder die een pand krijgt van iemand, die geen
eigenaar is.
Degene die de grond gebruikt nadat het plan van toedeling
volledig is uitgevoerd, maar de ruilverkavelingsakte moet
nog worden ingeschreven.
5. Overdracht is een vorm van eigendomsverkrijging. Wanneer is
deze manier om eigendom te verkrijgen rechtsgeldig?
6. Noem de overige wijzen van eigendomsverkrijging.
7. Wanneer spreekt men van een roerende zaak en wanneer van
een onroerende zaak?
8. Wat is het belang van het onderscheid tussen roerend en on
roerend?
9. Wat is het verschil tussen het burenrecht en de beperkt zake
lijke genotsrechten?
10. Geef drie verschilpunten aan tussen opstal en erfpacht met be
trekking tot hun positie jegens de grondeigenaar.
11. Wanneer spreekt men van een zekerheidsrecht?
12. Geef de verschilpunten aan tussen pand en hypotheek.
f.
h.
8.
Bereken:
a. De indexfout van de verticale rand.
b. De horizontale afstand.
c. De hoogte van punt A in NAP.
Behalve elektro-optische afstandmeters zijn er ook nog afstand
meters die werken met radiogolven.
Geef de verschillen aan.
a. Een veelhoek kan worden vereffend volgens methode I en
methode II.
Geef aan wanneer volgens methode I of methode II wordt
vereffend.
b. Wat verstaat men onder hoofdhoekmeting?
c. Wanneer en waarom past men hoofdhoekmeting toe?
Tegenwoordig worden bijna alle grondslagen gelegd als kring-
net.
a. Wat is een kringnet?
b. Wat is het voordeel van zo'n kringnet?
c. Wat verstaat men onder hoofdpunten?
d. Waarom moeten buitenkringen van meer dan drie zijden
worden versterkt?
e. De vereffening van een kringnet vindt plaats in twee fasen.
Wat houden die twee fasen in?
Bij paspuntbepaling maakt men gebruik van een vliegplan en
een signaleringsplan.
Geef kort aan wat deze plannen inhouden.
Bij een fotogrammetrische opname gebruikt men een camera
met een lens f 15 cm en een opnameschaal 1 6 000. De
langsoverlap is 60%, de dwarsoverlap 20%.
a. Wat wordt verstaan onder langsoverlap en dwarsoverlap en
waarvoor dienen ze?
b. Bereken de vlieghoogte.
c. Bereken hoe groot die overlappen zijn.
Ruilverkaveling
13. Door de Plaatselijke Commissie (PC) moeten gedurende de
duur van de ruilverkaveling diverse stukken ter inzage worden
gelegd. Welke stukken worden hier bedoeld?
In een ruilverkaveling kunnen door de PC kortingen worden
toegepast.
a. Welke kortingen zijn dat?
b. Zijn aan deze kortingen maxima verbonden? Zo ja, welke?
In de ruilverkaveling werkt men met het Werkplan I en Werk
plan II.
Waarvoor worden deze plans gebruikt?
Verklaar de volgende veel gebruikte afkortingen c.q.
termen:
CCC
RC
enclave en exclave
BBL
Wanneer is een ruilverkaveling aangenomen?
Kan een ruilverkaveling worden opgelegd?
Verklaar uw antwoord.
De Ruilverkavelingswet van 1954 zal in de toekomst worden
vervangen door een nieuwe wet.
a. Hoe heet deze nieuwe wet?
b. Waarin verschilt deze nieuwe wet qua doelstelling met de
wet van 1954?
Een landmeter moet ten behoeve van een ruilverkaveling, die
nog niet is aangenomen, metingen uitvoeren. Een grondeige
naar stuurt de landmeter van zijn land af.
Hoe moet de landmeter nu verder handelen?
DRIEHOEKSMETING
Alle uitkomsten op mm's nauwkeurig!
1.
14.
15.
16.
17.
a.
b.
c.
d.
a.
b.
18.
19.
LANDMETEN
Tijd: 100 min.
1. a. Noem de regelingseisen van de theodoliet.
b. Noem de opstellingseisen van de theodoliet.
c. Indien aan de onder a. genoemde eisen niet is voldaan, kan
dan toch worden gemeten?
Verklaar je antwoord.
2. Tijdens het ronddraaien van de theodoliet blijkt de vizierlijn van
de centreerkijker, bevestigd op de alhidade, te zijn ontregeld.
a. Hoe noemt men deze fout?
b. Geef puntsgewijs aan hoe de regeling van deze vizierlijn ver
loopt.
3. In punt P staande wordt met een theodoliet en de daarop be
vestigde elektro-optische afstandmeter naar punt A gemeten.
De onderstaande gegevens zijn. gemeten of zijn al bekend.
a. De verticale hoek in kijkerstand I 85,337 gon.
in kijkerstand II: 314,623 gon.
b. De afstand PA: 117,22 m.
c. Instrument 1,60 m en prisma 1,80 m boven maaiveld.
d. De hoogte van punt P 14,23* NAP.
Tijd: 100 min.
Van een bouwterrein zijn
alleen de in de tekening
gegeven maten bekend.
Bouwterrein ADFEB met
een oppervlakte van 550
m2 moet worden uitgezet,
zodanig dat FD loodrecht
op CD en FE loodrecht op
CE staat.
Bovendien moeten FD en
FE gelijk zijn aan elkaar.
Gevraagd: CD en DF.
Gevraagd:
De afstand A - B als is ge
geven dat AD DB.
De oppervlakte van
het perceel ABCDE
is 3712 m2.
Gevraagd:
Afstand AF en de
loodlijn CF.
Computerkunde
4. a. Welke soorten externe geheugens zijn er?
b. Wat wordt bedoeld met de opmerking: „een extern geheu
gen is sequentieel toegankelijk"?
c. Welke van de onder a. bedoelde soorten komen onder b.
voor?
5. Wat moeten we verstaan onder een record?
6. a. Maak een programmastroomschema voor het berekenen
van de hoek a met gebruikmaking van de cosinusregel, als
de drie zijden door INPUT zijn gegeven. Meerdere bereke
ningen moeten kunnen worden uitgevoerd,
b. Zet dit stroomschema om in een EXBASIC-programma.
NGT GEODESIA 85
59