De eerste twee vergelijkingen van (1) nemen dan de vorm aan van de volgende welbekende tweedimensio nale gelijkvormigheidstransformatieformules: Xj a,Xi j - biYj j X; Yj b;Xjj 3jYi j Y, Per triangulatiepunt hoeven nu nog slechts twee plani- metrische coördinaten (Xj, Yj) en per model vier oriënte ringselementen (A,, Kt, Xj, Yj) te worden bepaald. De voor elk punt geldende vergelijkingen (2) zijn lineair. Het stelsel vergelijkingen kan dus worden opgelost door het rekenproces eenmalig te doorlopen, mits een directe methode voor het oplossen wordt gebruikt. In 1960 werd door de fotogrammetrische afdeling van de Meetkundige Dienst van de Rijkswaterstaat een plani- metrische triangulatiemethode voor een blokvereffening met onafhankelijke modellen ontwikkeld, gebaseerd op de vergelijkingen (2). Door het ITC (International In stitute for Aerial Survey and Earth Sciences) werd ver volgens een rekenprogramma voor deze methode op gesteld, het zogenaamde „Anblock-programma". Vervolgens kan met de laatste vergelijking van (1) een hoogtetriangulatie worden uitgevoerd. De daarvoor be nodigde waarden voor de schaalfactoren worden ont leend aan de planimetrische triangulatie. Per triangula tiepunt hoeft nu nog slechts één hoogtecoördinaat (Zj) en per model drie oriënteringselementen (cp|, co,, Zj) te worden bepaald. De voor elk gemeten punt geldende vergelijkingen zijn niet lineair. Het stelsel vergelijkingen moet dus iteratief worden opgelost, ook al wordt een directe methode voor het oplossen gebruikt. In het alge meen wordt echter met een eenmalig doorlopen van het rekenproces volstaan. De modellen zijn in het algemeen niet zuiver horizontaal; de planimetrische triangulatie heeft daarom betrekking op quasi-modellen. Deze worden gevormd door de pro jecties van de gemeten modellen op een horizontaal referentievlak (het X, Y-vlak). Het resultaat geeft dus slechts benaderde waarden voor de schaalfactoren. Uiteraard levert ook het resultaat van de hoogtetrian gulatie, die op deze waarden is gebaseerd, benaderde waarden voor de onbekenden op. Het gehele reken proces moet daarom worden herhaald, nadat eerst met de berekende waarden van de langs- en dwarshellin- gen voor elk punt getransformeerde modelcoördinaten (u;j, Vj j) zijn berekend. Op deze „planimetrie-hoogtetriangulatie" methode is het welbekende en met zeer veel succes toegepaste PAT-M43 programma gebaseerd, dat is ontwikkeld door het Fotogrammetrisch Instituut van de Universiteit van Stuttgart (Bondsrepubliek Duitsland). Het is interessant na te gaan of de schaalfactoren op een eenvoudiger manier kunnen worden bepaald, om vervol gens de modellen te waterpassen zonder dat eerst deze factoren zijn bepaald. 2. Directe bepaling van de schaalfactoren De afstand rijj 1 tussen twee punten i,j en i,j+1 van het model (i) is te bepalen uit de gemeten coördinaten van deze punten fi.j.j 1 V (Xi,j,j 1>2 (Yi.j.j+i)2 (Zi,j,j 1>2 (3) waarin Xi.j.j 1 xiij 1 - xy enz. Tussen deze afstand, de schaalfactor van het model (i), en de afstand fj j 1 tussen de corresponderende terrein- punten j en j+1 bestaat, zoals bekend, de betrekking *i l.j.j1 S.j+i <4> NGT GEODESIA 85 Voor de corresponderende punten van het aangrenzen de model (i 1geldt ^i i 1 i,j,j i 1,j i (5) Eliminatie van Pj j+1 uit de vergelijkingen (4) en (5) geeft de verhouding van de schaalfactoren van de aangren zende modellen ^•i I,j,j 1 ^i 1 1 1,j,j+1 '6) Voor elke paar aangrenzende modellen worden nu één of meer vergelijkingen (6) opgesteld. De verhouding van de schaalfactoren is daardoor bepaald. De schaalfacto ren zijn te bepalen door een vergelijking (4) aan het eerstgenoemde stelsel vergelijkingen toe te voegen. Dat betekent echter, dat de terrestrische afstand tussen twee terreinpunten, die corresponderen met twee mo- delpunten welke deel uitmaken van een en hetzelfde model, bekend moet zijn. Elke extra terrestrische afstand geeft een overtallige vergelijking. Het stelsel vergelij kingen is lineair. Per model hoeft nu nog slechts één on bekende grootheid te worden bepaald. Vervolgens kan met de derde vergelijking van (1) een hoogtetriangulatie worden uitgevoerd. Ter verhoging van de nauwkeurigheid van het eindresultaat kan nog gebruik worden gemaakt van een vergelijking, die de voorwaarde weergeeft waaraan de verbindingslijn van twee punten van een model moet voldoen. We beschou wen daartoe de punten i,j en i,j 1 van het model (i), en de corresponderende terreinpunten j en j+1. De hoek, die de verbindingslijn van de terreinpunten j en j 1 en een horizontaal referentievlak (het X, Y-vlak) met elkaar maken, is a. Zj l Fig. 2. Helling van de verbindingslijn van twee terreinpunten. Een voorwaarde hierbij is dat de hoek, die de verbin dingslijn van de modelpunten i,j en i,j 1 en het X,Y-vlak met elkaar maken, gelijk moet zijn aan de hoek orji 1. Tussen deze hoek, de afstand Pj j 1 en het Z-coördina- tenverschil van de punten j en j 1 bestaat nu de verge lijking sin ajj+1 (Zj 1 - Zj)/Pjj 1 (7) Gelet op de derde vergelijking van (1) is Zj+1 - Z, A; <Ci.xUJ+1 di.yUj+1 e,zijj+1) (8) Eliminatie van Aj, lj j 1 en Z] 1 - Zj uit (4), (7) en (8) geeft de vergelijking sin aiJ+1 (c,.xuj+1 d, .•yi>jij+1 (g) ®i zi,j,j 1 1 Uiteraard kan deze vergelijking alleen worden gebruikt als de hoek aj j 1 in het terrein is gemeten, tenzij de punten zijn gelegen in één en hetzelfde referentievlak X,Y-vlak), bijvoorbeeld punten van een wateroppervlak, vaart, sloot, meer e.d. In dat geval is de hoek bij benade ring gelijk aan nul. Tenslotte volgt op de hoogtetriangulatie een planimetri sche triangulatie. Als de laatstgenoemde triangulatie wordt uitgevoerd met de Anblock-methode, levert het resultaat opnieuw waarden op voor de schaalfactoren. 43

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1985 | | pagina 5