Het tweemaal berekenen van de schaalfactoren kan ech ter worden omzeild door de modellen te waterpassen. 3. Waterpassing We beschouwen daartoe drie punten i,j— 1, i,j en i,j+ 1 van het model (i) (zie fig. 1Voor de laatste twee punten kan de vergelijking (9) worden opgesteld, en voor de eerste twee punten geldt een soortgelijke vergelijking. In de vergelijkingen komen twee onafhankelijke oriënte ringselementen voor, nl. cp| en Als de hoeken j en aj j 1 bekend zijn, kan het model worden gewater past. Voor de waterpassing van het model (i) zijn zodanige modelpunten gekozen, dat hun verbindingslijnen vrijwel evenwijdig zijn aan het X,Y-vlak, en deze lijnen nage noeg loodrecht op elkaar staan. Deze keuze waarborgt een zo nauwkeurig mogelijke bepaling van de dwars- en langshelling van het model. Voor de onderlinge waterpassing van twee aangrenzen de modellen (i) en (i-l-1) die elkaar voor slechts 20% of nog minder overlappen, moet gebruik worden gemaakt van twee modelpunten en het projectiecentrum. Alleen de verbindingslijn van de modelpunten voldoet aan de bovengenoemde voorwaarden. Om deze moeilijkheid te omzeilen, wordt een quasi-projectiecentrum geïntrodu ceerd (zie fig. 3). 1+1,3+2 In een van de modelpunten wordt op het vlak door deze punten en het projectiecentrum een loodlijn opgericht. Op deze loodlijn wordt een punt zodanig bepaald dat de afstand tussen dit punt en het voetpunt van de loodlijn gelijk is aan de afstand tussen de twee modelpunten. Het aldus verkregen punt noemen we een quasi-projec tiecentrum. Op overeenkomstige wijze wordt een quasi- projectiecentrum bepaald voor het model (i+1), dat is gelegen aan dezelfde kant van het reeds genoemde vlak. Het is zonder meer duidelijk, dat de quasi-projectie- centra i,j 3 en i 1,j 3 corresponderende punten zijn. De verbindingslijnen van de modelpunten en de quasi- projectiecentra voldoen nu wel aan de gestelde voor waarden. Voor de punten i,j en i,j 1 van het model (i) wordt nu de vergelijking (9) opgesteld, en voor de punten i 1 ,j en i 1 ,j 1 van het model (i 1een soortgelijke vergelij king Eliminatie van sin a uit deze vergelijkingen levert dan de vergelijking op die niet alleen voor de onderlinge waterpassing van aangrenzende modellen van een strook, maar ook voor aangrenzende modellen van twee naast elkaar gelegen stroken kan worden gebruikt. Dat is de vergelijking (10). (Ci+I.xi Ul+1 di+1 yi+1 j j+1 (10) ei i zi1 ,j,j11 1 ,j,j1 Voor elk paar aangrenzende modellen worden nu verge lijkingen (10) opgesteld. Voor de waterpassing van de modellen ten opzichte van het X,Y-vlak wordt voor elke strook een vergelijking (9) opgesteld voor een helling loodrecht op de vliegrichting, en tevens een vergelijking (9) voor de eerste en de laatste strook voor .een helling evenwijdig aan de vliegrichting. Elke extra terrestrische helling levert een overtalligheid op. Het stelsel vergelijkingen (9) en (10) is niet lineair. Stel dat e,- 1, dan kunnen de twee onafhankelijke elemen ten C| en d; op een eenvoudige manier worden bepaald. In het algemeen levert het resultaat echter slechts be naderde waarden voor deze elementen op, zodat het rekenproces nogmaals moet worden doorlopen, maar dan met gecorrigeerde waarden voor e|. Nadat de modellen zijn gewaterpast, wordt een plani- metrische triangulatie uitgevoerd. Met de berekende waarden voor de schaalfactoren en de dwars- en langs- hellingen worden tenslotte met de derde vergelijking van (1) de Zj-coördinaten van de triangulatiepunten en de translaties Z; van de modellen bepaald. 4. Nabeschouwing De beschreven triangulatiemethode voor onafhankelijke modellen (de „ruimtelijke Anblock-methode" ge noemd), is voor de absolute oriëntering gebaseerd op af standen en/of hellingen, en uiteraard ook op coördina ten. Afstanden en hellingen kunnen op een eenvoudige manier, en onafhankelijk van elkaar worden gemeten. Dit geldt echter niet voor coördinaten. Een nadeel van het gebruik van lengten en/of hellingen is echter, dat deze betrekking moeten hebben op één en hetzelfde model. De in het terrein gemeten grootheden, met name de hoogtepaspunten en de hellingen, zijn bepaald ten op zichte van een bij benadering bolvormig referentie oppervlak. Voor de triangulatie wordt echter gebruik ge maakt van een plat referentie-oppervlak (het X,Y-vlak). Voor het verkrijgen van een zo nauwkeurig mogelijk eindresultaat, met name van de Z-coördinaten, moeten de gemeten hoogten en hellingen dus voor de invloed van de aardkromming worden gecorrigeerd. Om deze grootheden te kunnen corrigeren, moeten de X,Y,Z- coördinaten van de punten waar die grootheden zijn ge meten, eerst worden bepaald. Daartoe wordt met de ge meten grootheden (coördinaten en hellingen) een ruim telijke Anblock-methode uitgevoerd. Nadat de groot heden zijn gecorrigeerd, wordt de triangulatie herhaald. Tenslotte worden de hoogten van alle triangulatiepunten ten opzichte van het „bolvormig" oppervlak berekend. De correctie voor de hoogten vindt in principe als volgt plaats. We nemen aan, dat de oorsprong van het terres trische assenstelsel samenvalt met het zwaartepunt van de planimetrische paspunten. Tussen de gemeten hoog te h, de straal van de aarde R en de terrestrische coördi naten X,Y,Z van een punt bestaat dan de betrekking (X)2 (Y)2 (Z-R)2 (R h)2 R en h zijn bekend. Nadat X en Y zijn bepaald, kan Z worden berekend. Met de definitieve X,Y,Z-coördinaten worden tenslotte voor alle triangulatiepunten de hoog ten h bepaald. 5. Dankbetuiging De auteur is dank verschuldigd aan ir. H. L. Rogge voor het lezen van dit artikel, alsmede voor zijn waardevolle suggesties, en de heer C. M. Grootendorst, die een rekenprogramma voor de ruimtelijke Anblock-methode ontwikkelde. Literatuur Hout, C. M. A. van den, The Anblock Method of planimetrie Block- adjustment: Mathematical foundations and organization of its prac tical application. Photogrammetria 21, 1966, 5, p. 171 - 178. Hout, C. M. A. van den, Photogrammetrische Blocktriangulationen mit Bündelmodellen, PhD. Diss. Stuttgart. 1977. 44 NGT GEODESIA 85 Fig. 3. Quasi-projectiecentra. 3+3

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1985 | | pagina 6