.J Hoe meer frequenties in de signalen zitten, met andere woorden hoe groter de bandbreedte (b) van het signaal, hoe korter de resulterende puls (p). De relatie is p 1/b. In Very Long Baseline Interferometrie (VLBI) wordt deze methode gebruikt om tussen twee plaatsen op aarde het verschil in aankomsttijd te meten van een signaal dat continu van een vrijwel oneindig verre quasar komt [6]. In een GPS ontvanger wordt intern een exact duplicaat van de door de satellieten uitgezonden pseudo random pulse code gegenereerd. De aankomsttijd van het van de satelliet komende signaal wordt gemeten door kruis- correlatie met dat signaal. De interne code wordt hierbij zoveel in tijd verschoven tot de correlatie maximaal is. Voor de 1 MHz bandbreedte van het C/A signaal wordt de lengte van de correlatiepuls 1 microsec.; voor het 10 MHz brede P signaal is dat 100 nanosec. Een signaal dat slechts één frequentie bevat, zoals een niet-gemoduleerde sinusvormige draaggolf, zal na corre latie met zichzelf niet in een puls, maar weer in een sinuscurve resulteren. In het andere uiterste zal het theo retische signaal, dat alle frequenties bevat, een oneindig korte autocorrelatie geven, de zgn. Delta of Dirac func tie. In de interferometrische meetmethode met GPS worden de aankomsttijden van het satellietsignaal op twee ver schillende plaatsen op aarde gemeten en wordt aldus het afstandverschil naar de satelliet bepaald. Hierbij behoeft de code niet intern te worden gegenereerd en ook niet bekend te zijn, zoals men ook bij VLBI niet weet wat het door de quasar uitgezonden radiosignaal is. Nauwkeurigheid van pseudo-afstanden De nauwkeurigheid van de meting van de aankomsttijd is voornamelijk een functie van de vorm en lengte van de te vergelijken pulsen. Voor de P code is dit ca. 1/100ste van de pulslengte, dus 1 nanosec. (30 cm). Dit is niet de nauwkeurigheid in de afstand, want er komen vele ande re foutenbronnen bij zoals de invloed van ionosfeer, at mosfeer, satellietposities, fluctuaties in de klok en radio reflecties. Dit te zamen geeft een fout per afstand (genaamd UERE User Equivalent Range Error) van ca. 7 meter. Daar vier afstanden nodig zijn, is de fout in de positie van de waarnemer groter en bovendien afhankelijk van de geo metrie van de vier satellieten. Dit effect wordt uitgedrukt in een GDOP factor. Deze factor verandert met de tijd, als gevolg van de veranderende geometrie der satellie ten. In de uiteindelijke GPS configuratie zal de waarde rond de 2,3 liggen. De positienauwkeurigheid wordt ten slotte uitgedrukt in een SEP (Spherical Error Probable), wat de straal van de bol aangeeft, waarbinnen 50 pro cent van de waarnemingen zal vallen. Dus SEP GDOP*UERE 2,3*7 16 meter [3], 2.2. Doppler plaatsbepaling Het wordt bekend verondersteld (uit kennis van TRANSIT), dat meting van de Doppler verschuiving ge durende een bepaald tijdsinterval identiek is aan het meten van een afstandverschil, en dat bepaalt in feite de positie als liggende op een hyperboloïde (fig. 7) 111. Als het integratie-interval heel kort wordt genomen (t, vlak bij t2), dan ontaardt de hyperboloïde in een kegel. GPS satellieten kunnen op exact dezelfde wijze als TRANSIT worden gebruikt, door gedurende een gehele passage de Doppler verschuiving te meten. De Doppler curve is minder steil, doordat de hoogte van de satelliet zo groot is. Immers, in het middelpunt van een cirkel vormige baan verandert de afstand naar de satelliet niet Hyperboloïde Satelliet- baan Schip Fig. 7. De hyperboloïde behorend bij een Doppler telling. Verkor ting van het tijdsinterval leidt tot een kegel. en is de Doppler verschuiving nihil. Een waarnemer op het aardoppervlak bevindt zich, relatief gezien, dichtbij het middelpunt van de baan (fig. 8). GPS-Doppler 1 R 26 600 km 0 10 uur N 4 km/sec TRANSIT-Doppler^* R 7 460 km 16 min km/sec dop cos a AARDE Fig. 8. Omioopbaan en Doppler kromme bij TRANSIT en GPS. Berekening snelheid of hoek. 2.3. Doppler snelheidsmeting Uit het voorgaande blijkt dat we een Doppler meting ook kunnen beschouwen als het meten van de component van de snelheid van de satelliet in de richting van de waarnemer. Immers, als in 1 seconde de afstand is ver minderd met 100 meter dan is die component 100 m/sec. Als de positie van de ontvanger reeds bekend is uit pseudo-afstandmeting, dan kan deze component ook theoretisch worden berekend uit de bekende positie en snelheid van de satelliet. Het verschil tussen de waar genomen en de berekende snelheidscomponent is dan de snelheid van de waarnemer. Door dit voor vier satel lieten te herhalen, kunnen de drie snelheidscomponen ten en de frequentiefout van de waarnemer worden be rekend. Deze methode wordt in GPS gebruikt en resul teert in een nauwkeurigheid van ca. 0,1 m/sec. Het is nuttig enige theoretische aspecten nader te be schouwen, niet omdat zij in de praktijk worden toe gepast, maar omdat zij hopelijk bijdragen tot een beter begrip van de vele mogelijkheden van GPS naast de nor male pseudo-afstandmeting en Doppler snelheidsbepa ling. NGT GEODESIA 85 93

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1985 | | pagina 23