De afbeeldingswijzen zijn middelen tot twee doelen. Dit zijn enerzijds de ruimtelijk globale doelen, anderzijds de ruimtelijk lokale doelen. Voor de ruimtelijk globale doe len zijn kaarten van meer uitgestrekte gebieden nodig. Deze kaarten hoeven meestal niet zo precies te zijn. Voorbeelden van globale doelen zijn vooral in de publiek rechtelijke sfeer te vinden, bijvoorbeeld het ruimtelijk be leid. Maar ook het privaatrechtelijk aspect kan hier be langrijk zijn, zoals zekerheid over eigendomsgrenzen op macro-niveau. Voor ruimtelijk lokale doelen zijn afbeeldingen van kleine gebieden op micro-niveau vereist. Deze doelen zijn vaak privaatrechtelijk, zoals zekerheid over eigendomsgren zen op micro-niveau. In hoofdstuk 2 bleek dat het onmogelijk is micro-om schrijvingen te geven van gebieden van meer dan onge veer 100 x 100 meter. Zoals we hierboven bij de globale en lokale doelen zagen, is dat meestal ook niet nodig. Hoe kan met de metingen aan beide doelen worden beantwoord? Over meer uitgestrekte gebieden moet een grondslag komen, die aan algemeen maatschappelijke „globale" eisen voldoet. Dit wil zeggen dat het Kadaster en andere diensten en bedrijven met de grondslag uit de voeten moeten kunnen en erop moeten kunnen voortbouwen, bijvoorbeeld voor GBKN's. Vanuit de grondslag wordt van groot naar klein gewerkt. De metingen krijgen een steeds lokaler karakter. Vanaf een bepaald moment is het een zo lokaal gebied geworden, dat niet meer de glo bale doelen het belangrijkst zijn, maar de lokale doelen. Op dit lokale gebied moeten de metingen beantwoorden aan de eisen van de eigenaren. De door de landmeter te leveren lokale precisie wordt bepaald door de bedoe lingen van de partijen, de soort afscheiding waarmee de grens is aangegeven, de dichtheid waarmee afschei dingen en harde topografie (zoals bebouwing) in het ter rein voorkomen en de verwachtingen over wat in de toe komst met de grens gaat gebeuren. Als lokaal de harde topografie belangrijker wordt gevonden dan de grond slag, kan de landmeter later bij een reconstructie aan de hoge eisen van de eigenaren voldoen. Deze gedachtengang kan dienen als uitgangspunt voor toe te passen technieken. Ter verduidelijking zijn onder staande twee voorbeelden gekozen. Zij betreffen de af weging tussen toepassing van fotogrammetrische en terrestrische technieken bij afbeelding van nieuwe gren zen in de ruilverkaveling, en het begrip coördinaten- kadaster. De afweging fotogrammetrie-terrestrische technieken bij de afbeelding van nieuwe grenzen berust op techni sche en op andere factoren. Wanneer veel metingen over uitgestrekte gebieden moeten worden gedaan, is inschakeling van de fotogrammetrie goedkoper dan de enkele toepassing van terrestrische technieken. Foto grammetrische opnamen kunnen alleen op enige dagen in voor- en najaar worden gedaan en het risico bestaat dat de opnamen mislukken. Als ze er echter eenmaal zijn, kan sneller worden gemeten dan bij terrestrische technieken. De randvoorwaarde van tijd moet goed in de gaten worden gehouden. In luchtfoto's is bovendien al tijd opnieuw te meten. Zowel grondslag als verdichtingen kunnen niet alleen fotogrammetrisch, maar ook terrestrisch tot stand wor den gebracht. Aan de eis voor fotogrammetrische punts- bepaling (zld 6 cm) uit de handleiding voor de techni sche werkzaamheden bij het Kadaster (HTW), zal vrijwel NGT GEODESIA 85 altijd worden voldaan. Volgens de HTW moet bij een ter restrische verdichting en inmeting van nauwkeurigheids eilanden, waarbij wordt gewerkt vanuit fotogramme trisch bepaalde punten, de afstand hiertussen minstens 1 a 1,5 km zijn. Bezwaren van fotogrammetrische ver dichting door „punten te strooien" (door per fotogram metrisch te bepalen punt een aantal schijven te leggen) zijn, dat intensieve verkenning en bewaking van die schijven, vaak over de langere tijd van uitvoering van werken, nodig zijn. Deze problemen treden niet op wan neer duidelijke punten, bijvoorbeeld rioolputten, als ver- dichtingspunten worden genomen. In een ruilverkave- lingsgebied zijn echter niet dikwijls voldoende duidelijke punten te vinden. Daarom is het aannemelijk dat ter restrische verdichtingen in de meeste gevallen goed koper zijn. Lokale terrestrische detailmetingen kunnen wiskundig goed controleerbare micro-omschrijvingen geven. Foto grammetrische detailmetingen zijn in de praktijk niet wis kundig te controleren vanwege de hoge kosten. Wel zijn eenvoudiger gezond-verstandcontroles mogelijk. Meet lijnen kunnen met meer dan drie signalen worden aange geven. In het terrein kunnen controlematen worden ge nomen en reeds in het veldwerkarchief aanwezige maten kan men kaarteren. Zo zijn nog meer controles te verzin nen. De bruikbaarheid in de praktijk is wisselend. Omdat bij het Kadaster tot nu toe de fotogrammetrisch gemeten coördinaten van de detailpunten nog niet direct konden worden gebruikt, is de kaart het eerst bruikbare fotogrammetrische eindprodukt. De precisie van een op een kaart van schaal 1 2 000 aangegeven punt, afkom stig van een foto van schaal 1 6 250, is volgens de HTW, technisch gezien, op zijn best 40 cm. Een „2 000-kaart", afkomstig van een „6 250-foto" kan wor den gebruikt als Ad 20 cm. Fotogrammetrische de tailmetingen zijn daarom gunstig bij uitgestrekte gebie den waar micro-omschrijvingen niet zinvol zijn. Met gro tere foto- en kaarteerschalen wordt bewerkstelligd dat minder terrestrisch werk nodig is. Zoals gezegd, zijn niet alleen technische factoren be palend voor de toepasbaarheid van fotogrammetrie. De fotogrammetrische detailmeting betreft zichtbare topo grafische grenzen en we willen eigendomsgrenzen me ten. Als beide typen grenzen in het terrein overeen stemmen en een macro-omschrijving is gewenst, is de fotogrammetrie zonder gevaar. Bij twijfel moeten aan de eigenaren nadere inlichtingen worden gevraagd. De er varing is dat verschillen vaak optreden bij huizen met tui nen. Bovendien kunnen huizen moeilijk fotogramme trisch worden gemeten, terwijl bij huizen met tuinen micro-omschrijvingen gewenst zijn die vanwege het lokale karakter met terrestrische metingen haalbaar zijn. Dit zijn allemaal redenen om huizen met tuinen ter restrisch op te meten. Meer algemeen moeten die gren zen waarvan een onderlinge micro-vastlegging is vereist en mogelijk is, en onzichtbare grenzen terrestrisch wor den opgemeten, bijvoorbeeld woonkernen in ruilverka- velingsgebieden. Plaatselijke omstandigheden zijn bepa lend voor de uitgebreidheid van de metingen. Terrestrische metingen of groepen terrestrische metin gen kunnen vervolgens aan verderaf gelegen met foto grammetrische detailmetingen bepaalde topografische eigendomsgrenzen worden vastgelegd. Deze laatste grenzen liggen in een onderling macro-verband vast. Het tweede voorbeeld gaat over het begrip „coördina- tenkadaster". Volgens sommigen heft het gebruik van 135

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1985 | | pagina 17