QÉ
Fig. 17. Roterende laser in bedrijf.
F/gr. 72. Zelfregistrerende laserbaak aan meetwagen.
ren de plaats waar deze door de laserstraal wordt getrof
fen. Hieruit wordt de hoogte van de onderkant van de
baak berekend ten opzichte van het, in hoogte bekende,
laservlak.
De afstand tussen de onderkant van de baak en het weg
dek wordt gemeten met behulp van een volgwiel. De be
nodigde informatie wordt verkregen met behulp van een
hoekopnemer. Een ander meetsysteem aan het volgwiel
levert de informatie om de afgelegde weg te berekenen.
Om de nauwkeurigheid van dit laatstgenoemde plaats
bepalingssysteem te verhogen, worden reflectorborden
langs de weg geplaatst. Aan de meetauto is een laser ge
monteerd, waarvan de bundel dwars op de rijrichting
staat. Als de auto zo'n bord passeert, levert reflectie van
het signaal informatie op om later de gereden trajecten
in te passen. Alle ingewonnen meetresultaten worden
direct in een tafelcomputer, aanwezig in de auto, opge
slagen.
De rijweg van de auto wordt verder nog gerelateerd aan
de belijning. Deze belijning wordt uit recent kaartmate
riaal gedigitaliseerd en toegevoegd aan de resultaten uit
de tafelcomputer. Uit dit geheel worden dan MOSS
strings gevormd voor een DTM van de wegverharding.
Dit DTM heeft een precisie van cr2 1 cm en crxy 10
crz 1 cm en <rx cry 10 cm. Het kan worden ge
bruikt om er dwarsprofielen aan te ontlenen, die geschikt
zijn voor het optimaliseren van asfalt-overlagingen. Deze
dwarsprofielen kunnen op deze manier zonder gevaar
voor opnemers en weggebruikers of uitgebreide rij
strookafzettingen worden gemeten.
e. Metingen uit foto's op de gebruikelijke fotoschaal
Bij de vervaardiging van grootschalige kaarten wordt bij
de Meetkundige Dienst gebruik gemaakt van de me
thode van het digitaal kaarteren. Dit digitaal kaarteren
leent zich uitstekend voor de opbouw van een DTMVan
de in het stereomodel afgetaste punten worden X, Y en
Z instrumentcoördinaten geregistreerd. Enige van deze
punten worden in het terrein eveneens in X, Y en Z inge
meten.
In het zeer geavanceerde, door de Meetkundige Dienst
ontwikkelde, computerprogramma FOTEF wordt door
transformatie en vereffening het paspuntennet bere
kend. Verdere natransformatie levert het DTM. De voor
deze kaartvervaardiging gebruikelijke vliegschaal 1
4 000 levert evenwel voor de hoogte een gemiddelde
standaardafwijking op van ongeveer 10 cm. Dit is 1,5%o
van de vlieghoogte, welke voor deze vliegschaal meestal
600 m bedraagt. Volgens de ontwerper houdt dit in dat
de nauwkeurigheid niet groot genoeg is voor een DTM
dat nodig is voor berekening van volumina.
In de studiefase kan dikwijls wel met dergelijke nauw
keurigheden genoegen worden genomen, zoals bij:
- stroombaanberekeningen in de uiterwaarden van
rivieren;
- verkenning van tracés voor nieuwe wegen, vooral in
zeer geaccidenteerd terrein;
- planstudiefase voor de aanleg van infrastructurele
werken.
Dat deze opbouwwijze van het DTM de goedkoopste
methode is, verdient in deze tijd zeker vermelding.
f. Metingen uit foto's op een grote fotoschaal
Ten einde aan het genoemde bezwaar van te grote on
nauwkeurigheid in de fotogrammetrische hoogtemeting
tegemoet te komen, zijn er proeven genomen met groot
schaliger fotograferen. Hierbij wordt in het algemeen
lager gevlogen en daar de onnauwkeurigheid 1,5%o van
de vlieghoogte is levert dit een beter resultaat.
Uit de proef Fijnaart, die in 1981 is genomen, is gebleken
dat de standaardafwijking van de verschillen tussen ter-
restrisch en fotogrammetrisch bepaalde hoogten 2 cm
bedroeg. Bij deze proef werd van een gedeelte van 500
m autosnelweg een luchtopname gemaakt (vlieghoogte
200 m). Hieruit werden fotogrammetrisch profielen
gemeten, die werden vergeleken met de terrestrisch be
paalde profielen van dezelfde plaatsen. Daarna volgde
een proef voor het bepalen van een DTM. Het betrof
hierbij het DTM ten behoeve van de ombouw van
knooppunt Ypenburg. Het digitale terrein model is niet
een zuiver fotogrammetrisch model, maar een gecombi
neerd fotogrammetrisch-terrestrisch model. Dit was o.a.
noodzakelijk in verband met plaatselijk aanwezige be
groeiing. Deze methode van gecombineerde fotogram-
metrisch-terrestrische opbouw van digitale terrein mo
dellen is thans in de praktijk aanvaard en wordt regel
matig toegepast.
Een vergelijking tussen deze laatste methode en de zui
ver terrestrische methode geeft het volgende te zien:
- de terrestrische hoogtemeting is een factor twee
nauwkeuriger dan de laatstgenoemde fotogrammetri
sche methode. Bovendien is eerstgenoemde metho
de minder afhankelijk van de bodemvegetatie;
- de fotogrammetrische methode levert minder gevaar
op voor medewerkers en weggebruikers, omdat de
rijstroken niet of nauwelijks behoeven te worden be
treden voor metingen;
- fotogrammetrie leent zich slechts bij lage begroeiing
(dus in het voorjaar of late najaar) en helemaal niet in
met naaldhout beboste gebieden;.
- voor kleine digitale terrein modellen en bijhouding
van een DTM tijdens werk in uitvoering is de terrestri
sche methode, door zijn flexibiliteit, waarschijnlijk de
aangewezen mogelijkheid.
126
NGT GEODESIA 85