II B ds dn dq ill <./o-K7 XdX)2 B Voortplanting in een inhomogeen medium Dikwijls kan men voor licht of voor korte radiogolven aannemen, dat de golflengte zeer klein is vergeleken bij alle andere relevante dimensies. Bij zeer kleine golfleng ten spreekt men van „stralenoptiek" of van „geome trische optica". Men mag daarbij aannemen dat het licht of de radiostraling van één punt naar een ander punt al leen langs een rechte of een kromme lijn loopt, d.w.z. een lichtstraal (radiostraal). Fermat heeft gevonden dat een lichtstraal tussen twee punten A en B verloopt vol gens de lijn waarvoor /®nds minimaal is zie fig. 4. Het principe van Fermat. Aangezien finds ds c maal de looptijd, kan men ook zeggen dat het licht de weg met de kortste looptijd kiest. Dit „Principe van Fermat" geldt voor de fasebrekingsindex, maar in het algemeen niet voor de groepsbrekingsindex. Floewel het principe van Fermat niet onmiddellijk bruik baar is voor berekeningen, kunnen er wel een paar ge schikte regels uit worden afgeleid (zie ook fig. 5): Fig. 5a. Elementaire kromming van een lichtstraal. Fig. 5b. Brekingswet van Snellius. Fig. 5c. Brekingswet van Bouguer (of Snellius voor sferische lagen). a. 1 <5n P - n dq (9) b. waarin p de kromtestraal is van de lichtstraal, n de (fase-)brekingsindex, die voor de atmosfeer slechts weinig van de waarde één verschilt, en q een afstand is in de richting van het kromtemiddelpunt (dus lood recht op de lichtstraal). Hiermee kan men een licht straal berekenen in een plat vlak. De wet van Snellius in een vlak gelaagd medium is: n sin i constant (10) als i de hoek is tussen de lichtstraal en de normaal op de lagen. De wet van Bouguer voor een bolconcentrisch ge laagd medium is: rn sin i constant (11) waarbij r de afstand is tot het gemeenschappelijk middelpunt van de lagen. Bij elektronische afstandmeting is men niet in de eerste plaats geïnteresseerd in de vorm van de lichtweg, maar in het verband tussen de geometrische afstand tussen de punten A en B en de gemeten looptijd t. Eigenlijk de weg waarvoor de variatie (/jjnds) 0 is. 200 In plaats van de looptijd wordt meestal gebruik gemaakt van de zogenaamde optische lichtweg a nds t/c. Voor dit verband heeft Moritz [2] via reeksontwikke ling een formule afgeleid voor een medium met kleine, geleidelijke variaties van een brekingsindex, die weinig van de waarde van één verschilt: S a 1dX - 2 <5Y /x XdX2)2 J 0 ÖZ X2 dX (12) waarin a de gemeten optische lichtweg is, en X, Y, Z Cartesiaanse coördinaten zijn met de oorsprong in A, de X-as door B en de Y-as loodrecht op de verticaal in B (fig. 6) en waarin de integralen langs de X-as worden ge nomen, dus langs de rechte lijn tussen A en B, in tegen stelling tot de integraal die a definieert langs de lichtstraal. Als men langs de rechte AB de brekingsindex en haar af geleiden kent, bijvoorbeeld uit een extrapolatie van me tingen, dan kan men met deze formule de correctie be rekenen. De formule is ook goed bruikbaar om allerlei ef fecten af te schatten, zoals resteffecten bij toepassing van de dispersiemethode (zie punt 5 van de Toepassin gen). Toepassingen bij elektronische afstandmeting 1. De eenvoudigste verwerking van de meting bestaat uit het aannemen van een standaard-brekingsindex (bijvoorbeeld ngl - 1 286.10-6)Zo'n standaard- waarde is gewoonlijk al in het instrument ingebouwd. 2. Meestal wordt op één of op beide eindpunten van het traject de brekingsindex bepaald. Hoewel men dit di rect zou kunnen doen met een refractometer, wordt de brekingsindex bijna altijd via de formules (7) of (8) berekend uit meteorologische waarnemingen, nl. temperatuur, luchtdruk en zo nodig de vochtigheid. Voor nauwkeurig werk dienen deze metingen zeer zorgvuldig te geschieden. Betrouwbare ijkingen zijn dan vereist, terwijl zeer goed moet worden gelet op plaatselijke omstandigheden, vooral in verband met stralingsinvloeden van de zon en van de omgeving op de thermometers. Alle vochtigheidsmeters zijn verder zeer gevoelig voor vervuiling. Indien de meteorologische metingen dicht bij de eind punten zijn verricht, dan worden veelal de beide bre kingsindices gemiddeld. Bij grote hoogteverschillen tussen de eindpunten of bij het meten over een berg- dal kunnen zo aanmerkelijke systematische fouten ontstaan. Bij metingen tussen torens in ons land vallen deze fouten meestal erg mee. Een precisie van 1 mm per km is bij zorgvuldig werk wel bereikbaar bij afstandmeting over tien tot dertig km. NGT GEODESIA 85 Fig. 6. Het coördinatensysteem voor de vergelijkingen van Moritz.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1985 | | pagina 6