de gronden met recht op schadevergoeding worden ge
doogd.
De leefmilieuverordening beoogt een noodverband te leggen ter
overbrugging van de periode die nodig is om een stadsvernieu
wingsplan tot stand te brengen. Zij verschaft de gemeenten de
mogelijkheid de achteruitgang te beteugelen zolang nog geen
stadsvernieuwingsplan geldt. Derhalve is de werkingsduur van de
verordening ook beperkt, namelijk maximaal vijf jaar. Deze termijn
kan hoogstens met vijf jaar worden verlengd.
Het stadsvernieuwingsplan
Het stadsvernieuwingsplan wordt voor de toepassing van deze en
andere wetten gelijkgesteld met een bestemmingsplan. Het volgt
dezelfde procedure wat betreft de totstandkoming en heeft de
zelfde rechtskracht. Het is in feite een bestemmingsplan dat door
de toegevoegde middelen meer is gericht op de praktische uitvoe
ring van de stadsvernieuwing. Dit blijkt ook uit de doelstelling,
want het strekt tot behoud, herstel, verbetering, herindeling of
sanering van het betreffende gebied.
Bij het plan kunnen gebieden worden aangewezen, waarbinnen
woningen, gebouwen en bouwwerken, welke niet meer aan te stel
len eisen voldoen, dienen te worden gemoderniseerd of vervangen.
Een belangrijk juridisch gevolg van deze aanwijzing is dat het de
basis verschaft voor versnelde onteigening krachtens art. 85 Ont
eigeningswet. Dit is mogelijk door de in de wet neergelegde fictie,
dat het gebruik van woningen, gebouwen en andere bouwwerken
wordt geacht af te wijken van het plan zolang de betreffende
woningen enz. niet zijn gemoderniseerd of vervangen. Versnelde
onteigening krachtens art. 85 Onteigeningswet is namelijk slechts
mogelijk bij van het plan afwijkend gebruik.
Het plan gaat.vergezeld" van een uitvoeringsschema. Dit schema
geeft onder meer aan de volgorde van uitvoering, een raming van
de kosten, de wijze van inspraak van de bevolking, de wijze van tij
delijke huisvesting e.a.
De bepaling dat het plan „vergezeld" gaat van een uitvoerings
schema, impliceert dat het schema geen deel uitmaakt van het
plan. Dit schema behoeft derhalve niet de WRO-procedure van het
plan te doorlopen. Het wordt vastgesteld door de gemeenteraad of
bij delegatie door B en W. De eerdergenoemde rechtsgevolgen van
de leefmilieuverordening, waaronder de sloopvergunningsregeling
en het tijdelijk treffen van nadere voorzieningen, zijn ook van toe
passing krachtens een stadsvernieuwingsplan.
Het voorkeursrecht van gemeenten
De Wet Voorkeursrecht Gemeenten (WVG) is tegelijk met de
onderhavige wet in werking getreden, doch uitsluitend voor wat
betreft gronden die bij een structuurplan of stadsvernieuwingsplan
zijn aangewezen voor stadsvernieuwing. Het voorkeursrecht houdt
kortgezegd het volgende in.
De verkoper kan eerst tot vervreemding van een onroerend goed,
dat is gelegen in een bij besluit van de gemeenteraad aangewezen
voorkeursgebied, overgaan nadat de gemeente in de gelegenheid
is gesteld het betreffende onroerend goed te kopen. De sanctie op
niet-naleving van het voorkeursrecht bestaat hieruit, dat overschrij
ving van een akte tot vervreemding in de openbare registers niet
plaatsvindt indien in de akte niet is opgenomen een notariële verkla
ring inhoudende, hetzij dat het betrokken onroerend goed niet is
opgenomen in een aanwijzing, hetzij dat de vervreemding niet in
strijd is met de bepalingen van de wet betreffende de naleving van
het voorkeursrecht.
Het aanwijzingsbesluit van de gemeenteraad wordt met een kadas
trale kaart overgeschreven in de openbare registers. De aanwijzing
wordt aangetekend in de kadastrale registratie bij de desbetref
fende percelen.
Anders dan in andere gebieden kan de gemeenteraad in stadsver
nieuwingsgebieden ook gronden aanwijzen, waarvoor het voor
keursregiem geldt, indien het gebruik van die gronden niet afwijkt
van het plan.
De verwachting werd uitgesproken dat het voorkeursrecht wel be
perkt zal blijven tot stadsvernieuwingsgebieden.
Financiële bepalingen
Hiervoor werd vermeld dat de decentrale uitvoering een belangrijk
kenmerk van de wet is. Dit komt vooral tot uiting in de eigen ver
antwoordelijkheid van de gemeenten met betrekking tot de wijze
waarop zij de door het Rijk ter beschikking gestelde gelden wensen
te verdelen over de verschillende objecten. Vergeleken met de hui
dige regeling wordt de politieke verantwoordelijkheid van de ge
meenten hierdoor belangrijk vergroot. De gemeentebesturen kun
nen immers direct worden aangesproken op hun beleid inzake de
stadsvernieuwing door de plaatselijke bevolking.
De verdeling van de gelden over de gemeenten vindt onder de nieu
we wet plaats op basis van objectieve criteria, namelijk op basis van
258
een bij Algemene Maatregel van Bestuur vast te stellen sleutel
(Besluit op de Stads- en Dorpsvernieuwing). In deze sleutel spelen
o.a. het aantal woningen van vóór 1945, het gemiddeld inkomen
van de inwoners van de gemeente en het aantal natuurhistorische
monumenten een rol. Onderscheiden worden zgn. rechtstreekse en
niet-rechtstreekse gemeenten.
Gemeenten die op grond van deze sleutel 1%o of meer ontvangen
van het totale jaarlijkse budget (ongeveer 90 gemeenten) ontvan
gen dit bedrag rechtstreeks van het Rijk door storting in de ge
meentelijke stadsvernieuwingsfondsen. Het geld voor de overige
gemeenten wordt gestort in de provinciale stadsvernieuwingsfond
sen. Gedeputeerde Staten verstrekken de bijdragen aan die ge
meenten op basis van een door Provinciale Staten vast te stellen
subsidieverordening. De gemeenten moeten een subsidieverorde
ning vaststellen op grond waarvan zij geldelijke steun verlenen.
Stedelijke herverkaveling
Zoals vermeld bij de inleiding is de Stedelijke Herverkavelingswet
geen instrument van de onderhavige wet. De inleider (prof. dr. P.
van Schilfgaarde) beschrijft de stedelijke herverkaveling als een
vorm van stadsvernieuwing, waarbij het uitgangspunt is dat eige
naren en gebruikers na de herinrichting recht hebben op gelijkwaar
dige vervangende eigendom of gebruik.
De doelstellingen van stedelijke herverkaveling zijn: verbetering van
de eigendoms- en gebruiksverhoudingen, verbetering van de rela
tieve locatie van percelen en bebouwing en het verzekeren van een
adequaat beheer van de gebouwde omgeving als geheel. Bij verbe
tering van de relatieve locatie moet niet alleen worden gedacht aan
ruiling en samenvoeging, maar ook aan verbetering van de ligging
door verandering van de omgevingsfactoren als bereikbaarheid,
parkeermogelijkheden e.d.
Het ideaalbeeld is het samenvoegen van alle eigendoms- en ge
bruiksrechten in één pot en verdeling hiervan op basis van de in
breng, op min of meer overeenkomstige wijze als dit bij ruilverkave
ling plaatsvindt.
Prof. mr. P. de Haan heeft ter zake van deze methode van stads
vernieuwing een wettelijke regeling voorgesteld (zie zijn publikatie
in de Ruilverkavelingsbode van juni 1981). In de voorgestelde wet
telijke regeling wordt onderscheiden de wettelijke herverkaveling
(bij besluit van de lokale overheid) en de herverkaveling bij overeen
komst (op basis van vrijwilligheid). In de afgelopen jaren zijn in en
kele projecten ervaringen opgedaan met deze methode van stads
vernieuwing. Deze ervaringen konden vanwege het ontbreken
van een wettelijke regeling uitsluitend betrekking hebben op de
methode van vrijwillige herverkaveling. Een belangrijk project in dit
kader is het proefproject stedelijke herverkaveling in de Folkinge-
straat te Groningen. In de lezing van de inleider werd aandacht
besteed aan de ervaringen in dit proefproject.
Gebleken is onder meer dat de methode van vrijwillige herverkave
ling een aanvullend juridisch instrumentarium behoeft om te kun
nen slagen. De nieuwe WSDV verschaft hiervoor reeds enkele
mogelijkheden, zoals het voorkeursrecht en de leefmilieuvoorzie
ning. Ook de decentralisatie van de subsidieverstrekking kan een
aantal belemmeringen wegnemen.
In dit proefproject heeft een onderzoek naar de informatievoorzie
ning en de planvorming plaatsgevonden onder leiding van de Stich
ting Studiecentrum voor Vastgoedinformatie (SSVI). Het eind
verslag hiervan is in september 1984 verschenen in de publikatie-
reeks van de SSVI.
Tenslotte
Naast enkele voordelen van de nieuwe wet ten opzichte van de ver
vallen regeling, zoals betere mogelijkheden voor de lokale demo
cratie door de decentrale uitvoering, werden als mogelijke nadelen
onder meer genoemd:
de kans dat de aandacht op het nationale niveau voor de stads
vernieuwing gaat verslappen;
tegenover de decentralisatie staat een toename van regelgeving
door een aantal nieuwe instrumenten, welke ook weer een toe
name van uitvoeringskosten tot gevolg zal hebben;
het gevaar van een sterke toename van de lokale bureaucratie
die de bevolking overvleugelt.
Nochtans was de algemene teneur dat de WSDV goede condities
schept voor het voeren van een verantwoord stadsvernieuwingsbe
leid door de provincies en vooral door de gemeenten. Veel zal af
hangen, zo viel te beluisteren, van de mate waarop de lagere over
heid erin zal slagen creatief gebruik te maken van het geboden in
strumentarium en andere instanties zal weten te stimuleren voor de
stadsvernieuwing.
Mr. ing. B. J. J. Bod
NGT GEODESIA 85