Naschrift „Zekerheid omtrent eigendomsgrenzen van onroerend goed" Het in ons land bestaande rechtsstelsel moet noodzake lijkerwijs soms leiden tot discrepanties tussen recht en praktijk. Omdat het systeem in de praktijk toch naar be horen functioneert, wil onze wetgever dat systeem niet veranderen [16]. De Dienst van het Kadaster en de Openbare Registers kan zich daar slechts bij aansluiten. Wanneer wordt gehandeld op de door de auteur bepleite wijze, zou het publiek minder waarde aan kadastrale grenzen gaan toekennen, omdat deze geen betrouwbaar beeld meer geven van de oorspronkelijke partijbedoe ling. De landmeter zou dan weieens aanzienlijk aan maatschappelijke betekenis kunnen inboeten en dat is een gevolg, dat de auteur ongetwijfeld niet graag wil be werkstelligen. Literatuur 1. NGT Geodesia, april 1985, p. 131. 2. Wij noemen in dit verband de Gavere NJB 1971, p. 125, Westerling Maandblad voor het Notariaat 1971, p. 237, Stille WPNR 5259, en recentelijk in de jubileumuitgave ter gelegen heid van het 150-jarig bestaan van de Dienst van het Kadaster en de Openbare Registers prof. mr. E. C. Henriquez, ,,Op goe de gronden", p. 155. 3. .Zekerheid omtrent eigendomsgrenzen van onroerend goed", door J. C. Anneveld, p. 22. 4. Overigens zal het niet de bedoeling van de schrijver zijn, dat deze discrepantie ontstaat. Zijn hiervoor beschreven, naar onze mening onjuiste, opvatting omtrent het moment van ontstaan van de precieze grenzen, lijkt aan de basis van zijn opvatting te liggen. 5. Tijdschrift voor Agrarisch Recht, 44e jrg. no. 5, mei 1984, p. 204. 6. NGT Geodesia, april 1985, p. 132. 7. NJ 1984, no. 342. 8. NGT Geodesia, april 1985, p. 133. 9. Deze onzekerheid zal zich niet vaak voordoen, doch is met name denkbaar in geval van grenswijzigingen buiten het open baar register om. 10. Zie prof. mr. H. C. F. Schoordijk in WPNR 5283, p. 741, en prof. mr. H. A. M. Aaftink in compendium van bijzondere over eenkomsten, p. 282. 11. Bekende voorbeelden zijn: verjaring, erfopvolging en schei ding. 12. Blijkens vaste rechtspraak geeft dan de feitelijke omschrijving de doorslag; HR 8 november 1963, NJ 1965, 4. 13. Waarom hij dat alleen maar bij verjaring en bijvoorbeeld niet bij aanwas of afslag bepleit, is ons overigens niet duidelijk. 14. HR 10 december 1976; NJ 1977, 408. 15. Zie ontwerp-Kadasterwet art. 61, 62, 63, 75 t.m. 79. 16. In het kader van de totstandkoming van het NBW kwam de vraag aan de orde of ons huidige stelsel moet worden gehand haafd. Minister en Tweede Kamer besloten tot handhaving met enige aanpassingen ter bescherming van rechten van derden te goeder trouw. In dit naschrift zal ik zowel ingaan op het commentaar van Boon en Quee in het juninummer van NGT Geodesia als op het betoog van Beckers en Louwman in dit nummer. In mijn artikel heb ik getracht aan te geven welke mate van zeker heid rechthebbenden omtrent eigendomsgrenzen van onroerend goed wensen en hoe notariaat, Kadaster en rechterlijke macht zekerheid verschaffen. De modelmatige benadering uit het artikel dient ertoe om de sinds lange tijd in de praktijk gegroeide samen hangen tussen wensen van rechthebbenden en de functies van ver schillende verschaffers van zekerheid te verduidelijken. Ook is de modelmatige benadering gebruikt om aan te duiden hoe enige samenhangen praktisch en principieel verbeterd kunnen worden (zoals bij constatering en registratie van eigendomsverkrijging door verjaring binnen de macro-strook). Op de algemene gedachten- gang van het model zijn uiteraard uitzonderingen te bedenken. Dat het bescheiden oogmerk van het artikel nuttig is bewijst de ont stane discussie. Voor de technische consequenties van de kadas trale functie bij de zekerheidsverschaffing en voor hun laatste op merking over de modelmatige benadering verwijs ik Boon en Quee naar mijn publikatie*). In het onderstaande wordt zoveel mogelijk de levensloop van de grens gevolgd. De kritiek van Louwman en Beckers heeft als kern de opvatting dat de grens tot op de laatste centimeter ontstaat bij de inschrijving van de akte in de openbare registers. In de praktijk blijkt hun voor stelling in de meeste gevallen niet op te gaan. Zelfs bij de aanwij zing aan de landmeter hebben de eigenaren vaak nog een grensstrook in gedachten. Wanneer echter de grens bij de inschrij ving wèl tot op de laatste centimeter vaststaat kunnen zich twee situaties voordoen. Als de grens duidelijk in de akte is aangegeven (,,kant muur"), is de opvatting van Louwman en Beckers dat de landmeter zuiver technisch uitvoerend bezig zou zijn, grotendeels juist. Wanneer dat niet is gebeurd, is de landmeter gedwongen een aanwijzing van de grens binnen de door de akte aangegeven macro-strook te accepteren. De aanwijzing mag niet in strijd zijn met bewoordingen en bedoelingen van de akte (zie de publikatie). De landmeter mag dus een na de aktepassering rechtgetrokken knik niet als aanwijzing accepteren (bij het betreffende door Louw man en Beckers beschreven vonnis was sprake van een aanwijzing waarbij van een der partijen „slechts diens vrouw" aanwezig was. Het betrof hier een gemeenschap van goederen. Omdat het Kadas ter de maatschappelijke ontwikkelingen goed volgt, heeft de land meter bij de aanwijzing slechts gelet op wie (mede-)eigenaar was. Zekerheid omtrent eigendomsgrenzen van onroerend goed, uit gave van de Rijkscommissie voor Geodesie. 242 Binnen de door de akte overgelaten mogelijkheden heeft de land meter de vrijheid partijen te adviseren bij hun verscherping van macro- naar micro-omschrijving van de grens. De partijen beslissen echter over de aanwijzing. De landmeter voegt geen elementen toe. Het woord „aanpassen" betekent in het beschreven proces „verscherpen", zoals uit de publikatie en uit het artikel blijkt. Hoewel Louwman en Beckers menen dat ik de notaris een „vage omschrijving" adviseer, is dat zeker niet zo. De gewenste macro omschrijving van de kaart bij de akte is veel scherper dan de nu doorgaans gebruikelijke (zie ook het antwoord op Boon en Quee en de publikatie). Het hierboven geschetste groeiproces van de wilsovereenstem ming met de gewenste omschrijvingen daarvan is niet in strijd met de wet, het Kadasterbeleid of de rechtspraak. Volgens art. 3.4.2.2 lid 2 van het binnenkort in te voeren Nieuw Burgerlijk Wetboek (NBW) moet het goed bij de overdracht met voldoende bepaald heid zijn omschreven. De opvattingen in het rechtsverkeer over het begrip „voldoende" zijn ruimer dan ik propageer! Geaccepteerd kadasterbeleid is om geruime tijd na de aktepassering de grens af te beelden. Dan is het groeiproces van de wilsovereenstemming voltooid en kunnen de eigenaren de grens concreet in het terrein aangeven. De Raad van Toezicht rekent het de notaris niet sterk aan als ondanks de uitdrukking „zoals afgepaald" in de akte geen afpaling in het terrein aanwezig is. Gelukkig komen Louwman, Beckers en ik uiteindelijk tot dezelfde conclusie, namelijk dat de rechter dient uit te gaan van het vermoe den dat de aan de landmeter aangewezen grens dezelfde is als de tussen partijen overeengekomene. De problemen van Boon en Quee met het artikel beginnen met de fase in de levensloop van de grens na de afbeelding ervan. De rechthebbenden hebben in situaties zonder te verwachten proble men de behoefte aan de vrijheid om de grens binnen de macro- strook te beheren. Dit wordt niet door mij gesteld, maar blijkt in de praktijk. Voorbeelden hiervan zijn de vaak nonchalante wijze waar mee met afscheidingen wordt omgegaan (zie de publikatie) en de macro-toetsing, die bij rechtsovergangen voor goede-trouwbe- scherming voldoende is. De macro-toetsing geschiedt tussen ener zijds terrein en anderzijds akte of kadastrale kaart. Uit de praktijk blijkt dat men doorgaans voor een eigendomsoverdracht een macro-toetsing tussen terrein en akte moet hebben uitgevoerd om later bij een civiele procedure voor goede-trouwbescherming in aanmerking te kunnen komen (zie de publikatie). Overigens is een micro-toetsing door het Kadaster altijd mogelijk. De macro-strook uit de akte kan erg breed zijn. Daarom dient de scherpere macro toetsing van de kaart te worden gepropageerd. De breedte van de macro-strook van de kaart verschilt per geval en met de vorm van het perceel, maar zal in landelijk gebied zo'n 1,60 m zijn. NGT GEODESIA 85

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1985 | | pagina 8