Boeije: Ik zou in dit verband de benaming „buitenin
specteur" willen introduceren. De man die in het veld in
formatie opneemt, moet vanuit zijn brede kennis van
zaken, rondkijken voor de gehele gemeentelijke orga
nisatie. Daarbij moet hij produktieprocessen overzien,
hiaten in informatievoorziening constateren en deze op
vullen. Hierdoor wordt verkregen, dat de informatie
stromen eenduidig worden verzameld, en centraal wor
den verwerkt en verstrekt. Als vanzelf kom je dan bij
landmeten terecht.
Plaatselijke situatie
Heeft de grootte van de gemeente invloed op de struc
tuur van de informatievoorziening7 En is jullie (Brabant
se) ervaring afwijkend van het landelijke beeld?
Janssen: Ik denk, dat de grootte van de gemeente niet
bepalend is voor die structuur. Waarschijnlijk wel het
moment waarop men beseft, dat de informatie nodig is.
Bovendien zal de praktische invulling natuurlijk verschil
len. In een kleine gemeente, waar het gehele apparaat in
één gebouw is ondergebracht, is onderling contact veel
eenvoudiger dan in een grote gemeente.
Boeije: De behoefte aan een geïntegreerde structuur van
informatievoorziening zou bij een kleine gemeente wei
eens groter kunnen zijn. Niet voor elke taak is er een
aparte functionaris, zodat bij meerdere mensen gecom
bineerde verantwoordelijkheden liggen.
Dubbeld: Het is wel zo, dat bij grotere gemeenten veel
meer informatie door de organisatie heen gaat, zodat er
ook veel eerder behoefte bestaat aan het structureren
van de informatiestroom. Overigens denk ik niet, dat
onze Brabantse situatie verschilt van andere provincies.
Regionale overleggroepen
Wij kennen in Nederland een groot aantal regionale
overleggroepen. Helaas is het nog niet overal zo, dat die
groepen multidisciplinair zijn. Hierdoor wordt nog te wei
nig over de heining van het eigen vak gekeken en blijven
de onderwerpen van gesprek in ons geval vaak puur
landmeetkundig. Wat zijn jullie ervaringen en ligt hier
een taak voor vakgenoten die een beetje buiten het
spoor" zijn geraakt
Dubbeld: Inderdaad is men in het regionaal overleg nog
niet zo ver om gestructureerd te spreken over taakver
schuiving van de landmeter en over nieuwe mogelijk
heden om de landmeetkundige kennis te benutten.
Zeker gebeurt dat niet in samenspraak met andere disci
plines. Veelal beperkt men zich tot de klassieke zaken als
instrumentarium, rekenprogramma's e.d. Wellicht kan
men samen met andere organisaties het regionaal over
leg verbreden en verdiepen. Ik denk hierbij aan de regio
nale bijeenkomsten van het NI DIG (Nederlands Instituut
voor Directeuren van Gemeentewerken) en de Vereni
ging van Grondbedrijven.
Ook zou het regionaal overleg meer kunnen worden be
nut om te zoeken naar samenwerkingsvormen tussen de
landmeetkundige afdelingen van meerdere gemeenten.
Al was het alleen maar om te komen tot poolvorming
van kostbaar instrumentarium en rekenprogramma's.
Boeije: Ik heb een min of meer frusterende ervaring op
gedaan tijdens zo'n bijeenkomst, omdat ik niet „puur
landmeetkundig" was. Het onderwerp van gesprek was
toen de uitgeklede versie van de GBKN, zoals die nu in
West-Noord-Brabant wordt vervaardigd. Mijn visie was,
dat een dergelijke kaart een prima start was voor een
uniform kaartsysteem. In deze tijd met weinig geld is er
NGT GEODESIA 85
Boeije: de landmeter bij kleinere gemeenten zal zich in de toe
komst als generalist moeten ontwikkelen
keuze tussen iets goeds, maar dat onbetaalbaar is, en
iets minder volledig, maar dat wél betaalbaar is. Alge
meen werd echter gevonden, dat die kaart niet voldoen
de aan de landmeetkundig-technische eisen voldeed.
Dubbeld: Je moet toch onderscheid maken in het in
kaart gebrachte gebied. In de gemeente Tilburg is de be
bouwde kom voor ons het meest interessant en dan vol
doet zo'n kaart niet.
Janssen: Voor een gemeente zou ik de basiskaart willen
noemen als de eerste stap in de richting van een (vast-
goedlinformatiebestand, maar zo'n halfprodukt van het
Kadaster (immers de grootste vastgoedinformant) be
schouw ik als een wat uitgebreide meetkundige grond
slag.
Boeije: Vergeet niet, dat voor veel gemeenten dit de enig
(financieel) haalbare kaart is.
Janssen: Inderdaad, maar de bezuiniging speelt ons
dubbel parten, omdat zo'n uitgeklede kaart pas bruik
baar is, als hij wordt bijgemeten, en de mensen daarvoor
juist door die bezuiniging ontbreken.
Boeije: Ik wil even terugkeren naar die regionale groe
pen. In het recente verleden zou het nuttig zijn geweest,
indien de PKC meer had teruggekoppeld naar de „ach
terban", met name naar zulke vormen van regionaal
overleg. Ik hoop, dat de huidige opzet van de RAVI en
de gerichte vorm van onderzoek door de SSVI hierin ver
betering zullen brengen.
Janssen: Bij het huidige regionale overleg komen organi
satorische problemen zelden ter sprake. De omstandig
heden en belangen verschillen ook vaak per deelnemer.
Een elkaar voedend en richting gevend overleg over der
gelijke problemen zal echter zeker zijn nut afwerpen.
281