professor in de astronomie te Amsterdam) en R. Posthu
mus Meyjes. Het lengteverschil tussen Leiden en Green
wich was reeds bepaald in 1880 - 1881 door Van de San-
de Bakhuyzen en zijn broer E. F. van de Sande Bakhuy-
zen (waarnemer van het Leids observatorium).
Vereffening en berekening van het net
In 1904 werden op het station Groningen de laatste pri
maire metingen verricht. Vóór de voltooiing, al in 1901,
was een aanzienlijk gedeelte van het driehoeksnet, dat
ter vereenvoudiging van de vereffening in drie afzonder
lijke groepen (fig. 4) was gesplitst, reeds vereffend.
Fig. 4.
Groep I bevat nagenoeg het gehele zuidelijke gedeelte
en het midden van het land en bestaat uit 43 hoekpun
ten. Groep II, de zogenaamde Zeeuwse groep, had
slechts 11 hoekpunten, waarvan er 3 tevens tot groep I
behoorden. Groep III, welk het laatst werd voltooid, be
vatte 30 punten, waaronder 6 tot groep I behoorden. Dit
zeer omvangrijke werk werd nagenoeg geheel uitge
voerd door de in 1908 overleden ingenieur van de com
missie E. A. J. H. Modderman.
De op de stations verrichte waarnemingen, de uitge
voerde stationsvereffeningen en de groepsvereffeningen
verschenen in twee publikaties onder de titel „Triangula-
tion du Royaume des Pays-Bas", „Tome premier" en
,,Tome second". Deel 2 bevat tevens de gegevens van
alle tussenpunten en de geografische en rechthoekige
coördinaten van alle stations. De publikatie van dit
laatste deel werd uitgesteld, totdat de basis „Stroe", ge
meten in 1913, zou zijn uitgevoerd. Intussen verscheen
al wel in 1909 de publikatie van de „Rechthoekige coör
dinaten van het Hoofddriehoeksnet", berekend in de
stereografische projectie. De daarin voorkomende af
standen waren voorlopige, omdat men verwachtte dat
deze nog zouden veranderen door de nog uit te voeren
basismeting.
Voor de berekening van de coördinaten is uitgegaan van
de lengte van de hoofddriehoekszijde Ubagsberg-Klifs-
berg, welke is afgeleid uit de basis bij Bonn, die in 1892
was gemeten door de Duitsers. Hieruit konden de leng-
324
ten van alle zijden van het net voorlopig worden vast
gesteld. De ellipsoïde van Bessel en de stereografische
kaartprojectie werden gebruikt voor de berekening van
de geografische en rechthoekige coördinaten. Als oor
sprong van het coördinatensysteem koos men toenter
tijd de Onze Lieve Vrouwe-toren in Amersfoort.
In Nederland gebruikte dubbelprojectie van Schreiber
De in Nederland gebruikte projectie is een dubbelprojec
tie: eerst een conforme projectie van de ellipsoïde van
Bessel naar de bol en daarna een conforme projectie van
deze bol naar het platte vlak. De straal van de bol is gelijk
aan de gemiddelde kromtestraal van de ellipsoïde in
Amersfoort. Dit heeft tot gevolg, dat de bol in noord-
zuidrichting iets boven, maar in oost-westrichting iets
onder het oppervlak van de ellipsoïde blijft. De bol met
de gemiddelde kromtestraal R 6382644,576 m) vlijt
zich dan zo goed mogelijk langs het oppervlak van de el
lipsoïde, met als raakpunt Amersfoort. Bij de conforme
projectie van de ellipsoïde naar deze bol veranderen de
hoeken en afstanden tussen de primaire punten zó wei
nig, dat dit ver beneden de nauwkeurigheid van de me
tingen blijft. Het tweede deel van de projectie omvat
de stereografische projectie van bol naar plat vlak.
Als projectievlak heeft men een vlak gekozen, dat de bol
snijdt op een afstand van ongeveer 122 km van het cen
trale punt Amersfoort. Het projectiepunt (oorsprong) ligt
diametraal tegenover het centrale punt Amersfoort,
loodrecht op het projectievlak. De secundaire en tertiaire
punten werden uitsluitend bepaald door berekening in
het vlak van de stereografische projectie. Ten behoeve
van deze berekeningen werden wel eerst de metingen
gecorrigeerd voor de overgang van boog naar koorde
(de rechte verbindingslijn tussen de punten in het vlak
van de stereografische projectie).
Basismeting
In 1889 werd onderzocht of de door Stamkart gemeten
basis (1868- 1869) in de Haarlemmermeer kon worden
gebruikt voor de berekening van de nieuwe driehoeks
meting. Hoewel deze voldoende nauwkeurig was geme
ten, bleek dat de omliggende primaire punten niet zicht
baar waren vanuit beide basisuiteinden, omdat bomen
en huizen het uitzicht belemmerden. De slappe onder
grond maakte het, vooral financieel gezien, onmogelijk
om de noodzakelijke twaalf meter hoge torens te bou
wen. Daarom werd besloten om te zien naar een gebied
met een stabielere ondergrond. Het duurde echter ge
ruime tijd, voordat dit besluit daadwerkelijk werd uitge
voerd. Uiteindelijk werd een geschikt terrein gevonden
op de „Garderbroeksche Heide" (tussen Amersfoort en
Apeldoorn) en werd besloten de basis in 1904 te meten
met een geleende uitrusting van het „Pruisisch Geode
tisch Instituut" te Potsdam. Zoals spoedig bleek, was de
uitrusting van slechte kwaliteit. Nadat Van de Sande
Bakhuyzen in 1911 een basismeting van het Franse
„Service Geographique de l'armée" nabij Lyon had bij
gewoond (gemeten met behulp van een 4 meter invar
meetstaaf) werd in 1912 besloten deze uitrusting te
lenen voor de uiteindelijke basismeting.
De basis die was uitgezet op de weg van Amersfoort
naar Apeldoorn, nabij het plaatsje Stroe, werd uiteinde
lijk in de periode 12 juli t.m. 5 augustus 1913 gemeten.
De totale lengte van de basis, ongeveer 4 320 meter, was
verdeeld in zeven secties van 576 meter en één sectie
van 288 meter. De eind- en tussenpunten werden onder
gronds verzekerd door bronzen bouten in zware beton
blokken. De metingen werden uitgevoerd onder leiding
NGT GEODESIA 85
NEDERLAND
HOOPDDttlEHOEKSNET