Aan de kwaliteit van de uit te voeren richtingsmetingen worden hoge eisen gesteld. In het algemeen wordt een inwendige nauwkeurigheid nagestreefd van 0,1 mgon (standaardafwijking gemiddelde richting). Daardoor kunnen de metingen vaak alleen worden uitgevoerd als de atmosfeer in rust is, in de zgn. ondulatievrije perio de. Deze momenten ontstaan als de warmtetoevoer door de zon in evenwicht komt met de warmte-uitstra- ling van de aarde. Het trillen van de lucht houdt op en de richtpunten gaan „stilstaan". Het moment waarop de atmosfeer tot rust komt, is niet precies te voorspellen. In het algemeen is dit pas tegen de avond, zodat het vaak laat is voordat een RD-ploeg terugkeert naar hotel of pension. 3.2.2. Afstandmeting De afstandmeting is gelukkig minder gevoelig voor het optreden van ondulatie, hoewel het bereik van de elektro-optische afstandmeting er nadelig door wordt beïnvloed. Afstanden tussen eerste orde punten 30 km) worden gemeten met de Tellurometer MRA4, een radio-afstandmeter. Omdat bij metingen met radio- afstandmeters de resultaten sterk afhankelijk zijn van de atmosferische omstandigheden, wordt de grootst moge lijke aandacht geschonken aan de meting van de lucht druk, de temperatuur en vooral de vochtigheid en wor den de metingen over meerdere dagen verspreid. Het voordeel van een radio-afstandmeter is echter, dat de meting niet wordt beperkt door het zicht. Ook bij dichte mist kan worden gemeten. De beste resultaten worden echter verkregen bij ruw, stormachtig weer. Vandaar dat alleen in het voor- en najaar met de Tellurometer wordt gemeten. Korte afstanden (tot 10 km) worden geme ten met de HP 3808 A (fig. 3) en sinds dit jaar ook met de Wild Di20, beide infrarood afstandmeters. Fig. 3. Afstandmeting met de HP 3808A vanuit een galmraam van een kerktoren. NGT GEODESIA 85 Fig. 4. Het opzetten van de telescopisch uitschuifbare signaaimast. 329

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1985 | | pagina 15