Bij de laatste gaat het in de eerste plaats om de commu nicatie, d.w.z. om de positie van een punt op een kaart op eenvoudige en ondubbelzinnige wijze bekend te ma ken aan anderen die over kaarten beschikken, die van hetzelfde referentiesysteem zijn voorzien. De plaatsaan duiding kan in het algemeen niet, zoals dat bij coördina ten wel het geval is, zonder meer worden gebruikt voor de berekening van afstanden, oppervlakten enz. Voor beelden van plaatsaanduidingssystemen zijn de van let ters en nummers voorziene vakken, welke vaak op stadsplattegronden en in atlassen voorkomen. Het is tegenwoordig een vanzelfsprekende zaak, dat op de topografische kaarten een coördinatensysteem voor komt, maar in de 19e eeuw was daar nog geen behoefte aan. Vandaar dat op de kaarten uit die tijd de gebruikte coördinatenstelsels niet door middel van getekende net ten zijn weergegeven. De noodzaak daartoe ontstond pas later, toen er door artilleristen, landmeters en andere technici meer met kaartgegevens gerekend ging wor den. Op de kaart van Krayenhoff vinden we, behalve de aan duiding van de geografische coördinaten langs de ran den, geen verdere coördinatenvermelding. De geografi sche lengte geldt ten opzichte van Parijs (correctie naar Greenwich 2°20'07,618"). Over de gebruikte kaartpro jectie is zo goed als niets gepubliceerd. Uit metingen op de bij de TDN behouden gebleven originele koperplaten kan worden geconcludeerd, dat de projectie die bekend staat onder de naam rechthoekige platkaart, is toege past, met als standaardparallel waarschijnlijk die van Duinkerken. In dit uiterst eenvoudige systeem werden de driehoekspunten in de kaart aangebracht door de geografische coördinaten als rechthoekige waarden uit te zetten. Tussen deze punten werd de topografie inge tekend met behulp van verkleinde planchetopnamen of bijgewerkte verkleiningen van reeds beschikbare kaarten op grotere schaal. Bij de opnemingen 1 25 000 in de Zuidelijke Nederlanden van 1815-1830 ging men op soortgelijke wijze te werk. Vanaf 1850 verschenen de eerste „stafkaarten" op de schaal 1 50 000, in 1865 gevolgd door de bladen van de serie 1 25 000. Deze waren uitgevoerd in de projectie van Bonne. De grondslag werd gevormd door het drie- hoeksnet van Krayenhoff, aangevuld met een speciaal voor de kaartering uitgevoerde secundaire triangulatie 8Als centraal punt gebruikte men het punt met een breedte van 51°30' op de centrale meridiaan door de Westertoren in Amsterdam. De N-Z as van het rechthoe kig coördinatenstelsel valt samen met de (rechte) afbeel ding van de centrale meridiaan. De oorsprong van het stelsel ligt ten zuiden van Breda, bij Chaam. Anders dan bij de stereografische projectie is er bij de in Nederland toegepaste Bonne-projectie geen sprake van een fysiek punt dat als oorsprong heeft gediend. De kaderlijnen van de kaartbladen lopen evenwijdig aan de coördinaatassen. In het kaartbeeld zelf werd het coördinatenstelsel niet aangebracht; wel het geografi sche coördinatenstelsel, dat als een volgetrokken net werk is ingetekend. De lengte telt vanaf Amsterdam; men moet er daarom 4°53'01,978'bijtellen om waarden ten opzichte van Greenwich te krijgen. De enige aandui ding van rechthoekige coördinaten vindt men langs de vier kaders, waar ,,de afstanden tot de meridiaan en de perpendiculair" zijn vermeld in „Nederlandsche Ellen" ofte wel gewone meters. Pas tegen het eind van de 19e eeuw ontstaat enige be- NGT GEODESIA 85 hoefte aan een vierkantensysteem op de kaart. Vanaf 1894 worden namelijk de Bonne-bladen 1 25 000, waar op vaste vestingen staan afgebeeld, voorzien van een kilometernet. De plaatsaanduiding op deze vuurkaarten wordt per stelling vastgesteld door middel van letters en cijfers. Het laat zich raden dat hierdoor de nodige ver warring kon ontstaan. In en na de eerste wereldoorlog werd het ontbreken van een uniform vierkantennet op de kaarten steeds meer als een gemis gevoeld. Vanaf ongeveer 1917 worden daar om al op een aantal kaarten 1 25 000 de kilometer vierkanten van het Bonne-coördinatensysteem aange bracht, maar vreemd genoeg zonder coördinaatgetallen. Op de kaarten 1 50 000 komen vanaf 1926 zwarte vier kanten, nadat van 1918-1926 de netten als proef in kleu ren waren gedrukt. De nummering van de coördinaat- lijnen geldt per stafblad en loopt van 0-40 in x-richting en van 50-75 in y-richting. Deze coördinaten worden stafbladcoördinaten genoemd. In 1932, bij de eerder genoemde reorganisatie, wordt be sloten over te gaan op geheel nieuwe kaartseries 1 25 000 en 1 50 000 in de stereografische projectie, maar de coördinaten van het vierkantennet worden toch nog niet identiek met die van de Rijksdriehoeksmeting. Om negatieve waarden te voorkomen en x-y coördinatenver- wisselingen uit te sluiten, kiest men namelijk voor een verschoven RD-stelsel, waarbij aan de oorsprong Amersfoort de waarden x 155 000 en y 463 000 wor den toegekend. Zolang echter nog niet alle Bonne-kaarten waren ver vangen door bladen in de stereografische projectie, bleef men toch twee coördinatenstelsels houden. Dit gaf nog al wat problemen, omdat de indeling van de nieuwe bla den niet meer samenviel met die van de oude. Bij een toenemende oorlogsdreiging werd daarom in 1939 be gonnen met een soort noodmaatregel, waarbij de nog niet vervangen Bonne-bladen 1 50 000 door draaiing en verschuiving in de nieuwe bladindeling van de stereogra fische projectie werden gebracht. De zo met veredeld knip- en plakwerk tot stand gekomen bladen werden voorzien van het RD-ruitennet. Ze staan bekend als Ge draaide Bonne-bladen, maar heten officieel „kaart in Bonne-projectie, aangepast aan de stereografische pro jectie". Het voordeel van deze aanpassing was, dat men niet behoefde te wachten tot het hele land fotogramme- trisch zou zijn opgenomen, maar op veel kortere termijn een redelijk aansluitende kaartserie kon uitbrengen. Met de draaiing van Bonne-bladen is tot ongeveer 1950 door gegaan. Tijdens de tweede wereldoorlog hebben de strijdende partijen ten behoeve van hun militaire operaties ook kaarten van Nederland op verschillende schalen samen gesteld. Deze waren voornamelijk gebaseerd op voor oorlogs Nederlands materiaal, hier en daar aangevuld met gegevens, o.a. uit luchtfoto's. De door de Engelsen en Amerikanen gemaakte kaarten werden voorzien van het Nord-de-Guerre-plaatsaandui- dingssysteem, een militair stelsel, dat al in 1915 door de Fransen was ontwikkeld. Op de door de Duitsers vóór en in de oorlog gemaakte kaarten treffen we verschillende systemen aan, soms drie op één kaartblad. Een dergelijke situatie deed zich natuurlijk in het hele Europese operatiegebied voor en moest wel tot grote problemen leiden. De chaotische situatie in Europa tij dens de oorlog heeft uiteindelijk geleid tot de Europese 343

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1985 | | pagina 29