Vereffening ED50 [2], en de invoering van een uniform
militair UTM-coördinatensysteem in 1950. Op de eerste
uitgave van de militaire kaarten die waren voorzien van
het UTM-net, moest trouwens ook het Nord-de-Guerre-
net als tweede net worden aangegeven, om het mogelijk
te maken de nieuwe kaarten aan de oorlogskaarten te re
lateren. Bij latere uitgaven is dit net weggelaten.
4. Standaardisering van topografische kaartseries
Wellicht zou men aan het immense project van de Euro
pese Vereffening niet zijn begonnen, als men in de juist
afgelopen wereldoorlog niet van de absolute noodzaak
tot de invoering van een uniform coördinatensysteem
doordrongen was geraakt. Te veel misverstanden en
problemen waren ontstaan als gevolg van al die onge
coördineerde elkaar overlappende nationale kaartseries
met hun niet op elkaar afgestemde coördinatensyste
men. Op voorstel van de Amerikanen besloten in de pe
riode 1947-1949 de meeste Westeuropese landen, waar
onder Nederland, daarom over te gaan tot de produktie
van militaire kaarten die zouden worden voorzien van
een gestandaardiseerd coördinatensysteem, gebaseerd
op de Europese Vereffening. Dit gestandaardiseerde sy
steem zou het UTM-systeem zijn, waarop in hoofdstuk
5 nader wordt ingegaan. Ook zouden militaire coördina-
tenlijsten („triglists") worden aangemaakt, voornamelijk
ten behoeve van de artillerie, waarin per kaartblad de
rechthoekige en geografische coördinaten (in ED50) van
alle op het blad voorkomende getrianguleerde punten
moesten worden vermeld.
Bij de totstandkoming van de NAVO in 1949 heeft deze
organisatie de juist genoemde activiteiten op het gebied
van standaardisering van militaire kartografische en geo
detische activiteiten overgenomen. Zo zijn sindsdien een
groot aantal standaardiseringsovereenkomsten („Stan
dardization Agreements", afgekort Stanags) tot stand
gekomen. Deze worden voortdurend aan de veranderde
behoeften aangepast.
Het zou natuurlijk het allermooiste zijn geweest, wan
neer in die na-oorlogse periode alle nationale kaartseries
zouden zijn opgeheven en vervangen door één inter
nationale serie, gebaseerd op één projectiemethode en
met een systematische uniforme bladindeling, maar dat
was, zeker in die tijd, niet haalbaar. Daarom liet men de
nationale kaartseries intact, maar voor militair gebruik
werden ze voorzien van het nieuwe UTM-coördinaten
systeem. Zo zijn in die tijd de twee versies van de Neder
landse topografische kaarten 1 25 000 en 1 50 000 ont
staan, namelijk een civiele editie met het RD-ruitennet
en een militaire die was voorzien van het UTM-vierkan-
tennet. Voordien werd dezelfde kaart zowel voor civiel
als militair gebruik toegepast.
De produktie van de eerste uitgave van alle Nederlandse
militaire kaarten 1 25 000 en 1 50 000 bij de Topogra
fische Dienst had absolute prioriteit en kon zodoende in
1951 in recordtijd worden voltooid. De kosten voor deze
operatie werden trouwens gedragen door de USA Army
Map Service (AMS).
5. UTM-systeem
Bij dit systeem worden op de militaire edities van de
Nederlandse topografische kaarten niet alleen een op
ED50 gebaseerd UTM-coördinatennet weergegeven,
maar ook het bijbehorende specifieke plaatsaandui
dingssysteem, het zgn. UTM-referentiesysteem. Op de
keper beschouwd is het UTM-net op de topografische
kaarten 1 25 000 en 1 50 000 een oneigenlijk coördina
tensysteem. De kaart zelf is immers gebaseerd op de ste-
reografische projectie en de vereffening van de Rijksdrie
hoeksmeting, terwijl het afgebeelde UTM-net het coör
dinatensysteem vormt van een UTM-projectie, die is
gebaseerd op de Europese Vereffening. Dit heeft tot
gevolg, dat het net niet volkomen rechtlijnig is, maar iets
gekromd, alhoewel de afwijkingen per kaartblad 1
50 000 te verwaarlozen zijn (ca. 0,01 mm over een lengte
van 50 cm). Het UTM-net op de kaarten 1 25 000 en
1 50 000 wordt dus ingepast in en aangepast aan de
stereografische projectie. Daarvoor wordt de in hoofd
stuk 6.2 nader te bespreken transformatie toegepast.
Het verschil in vereffeningssysteem en ellipsoïde is er de
oorzaak van, dat ook de geografische coördinaten van
identieke punten op de civiele en militaire versies van de
kaarten niet precies gelijk zijn, maar verschillen van en
kele seconden vertonen. Dit verschijnsel blijkt in de prak
tijk voor veel kaartgebruikers moeilijk te begrijpen en tot
veel misverstanden aanleiding te geven.
5.7. U(niverseleT(ransversale) M(ercator)-projectie
Deze kaartprojectie is een bijzondere toepassing van de
in 1772 door J. H. Lambert ontworpen en in de 19e eeuw
door Gauss en Krüger wiskundig nader uitgewerkte
transversale Mercatorprojectie. De TM-projectie, in
Duitsland bekend onder de naam Gauss-Krüger-projec-
tie, wordt in een groot aantal landen toegepast (Enge
land, Duitsland, Rusland, Noorwegen, Denemarken,
enz.). Het is een conforme projectie die vooral geschikt
is voor de afbeelding van niet te brede meridionale
zones. Het „universele" karakter van de UTM-projectie
is gelegen in de systematische rangschikking van de pro
jectiezones.
De aardellipsoïde wordt verdeeld in 60 zones, elk van 6
lengtegraden. De zones worden in oostwaartse richting
genummerd van 1 - 60, te beginnen bij de meridiaan
180° W.L. Nederland ligt zodoende in 2 zones, namelijk
31 en 32, en wordt begrensd door de meridianen 0°, 6°
O.L. en 12° O.L. Door de convergentie van de meridia
nen worden de zones naar de polen toe steeds smaller.
Voor de poolstreken is de UTM-projectie daarom niet zo
geschikt; vandaar dat de UTM-zones aan de noord- en
zuidzijde zijn begrensd door de parallelcirkels 84° N.B.
en 80° Z.B. Voor de projectie van de poolstreken wordt
de UPS Universele Polair Stereografische)-projectie
toegepast, dezelfde projectie als voor de RD is gebruikt,
maar nu in normale ligging. De projectiesystemen voor
alle UTM-zones zijn identiek. Per zone is er een recht
hoekig assenkruis, dat wordt gevormd door de afbeel
ding van de middenmeridiaan en de evenaar.
De rechthoekige UTM-coördinaten worden aangeduid
door de letter E voor de oostwaarts aangroeiende coördi
naat („Easting") en N voor de noordwaarts toenemende
(„Northing"). Om negatieve coördinaatwaarden te
voorkomen, is aan de N-as de waarde E 500 000 m
toegekend. Bovendien wordt voor het zuidelijk halfrond
nog een coördinatenverschuiving in N-richting aange
bracht van 10 000 000 m. De N-coördinaat is dus niet
volledig eenduidig. De schaalfactor op de middenmeri
diaan bedraagt 0,9996.
Als nadeel van de UTM-projectie moet het feit worden
genoemd, dat er een discontinuïteit in het kaartbeeld op
treedt aan de zonegrenzen. Berekeningen met punten in
twee zones kunnen pas worden uitgevoerd, wanneer de
coördinaten naar eenzelfde zone zijn getransformeerd.
Voor zeer kleine kaartschalen (1:1 000 000 en kleiner) is
deze projectie minder geschikt. Voor de projectieformu-
344
NGT GEODESIA 85