les en hun afleiding zie [1] en [3]. Opgemerkt moet wor den, dat in de formules voor een aantal hulpfuncties, ge noemd in [3], cp vervangen moet worden doorq?1. Dit be treft de functies VII, VIII, X, XVI, XVIII, D6, E5 en F5. De UTM-projectie wordt door de Topografische Dienst toegepast voor de samenstelling van de zes kaarten 1 250 000, omdat deze deel uitmaken van de internationale kaartserie 1501. Op de civiele editie van deze kaarten wordt het RD-net weergegeven; dit net is dus aangepast aan de UTM-projectie. 5.2. UTM-referentiesysteem Dit militaire plaatsaanduidingssysteem is als volgt opge bouwd. Iedere zone is verdeeld in 20 graadvakken van 8 breedtegraden, die ieder met één van de letters C t.m. X worden aangeduid (uitzondering: graadvak X loopt van 72° -84° N.B.). Verder hebben alle coördinaatvier kanten die worden begrensd door volle 100 km-netlijnen, een uit twee letters bestaande identificatie. Hoe het letterschema van deze vierkanten voor de verschillende zones is opgebouwd, wordt de lezer bespaard. Zie hier voor [4]. De ligging van een punt binnen een 100 km-vak wordt aangegeven door achtereenvolgens de E- en hl- waarden van de kaart af te lezen. Een volledige plaats aanduiding van een punt bestaat nu uit de volgende ele menten: a. het zonenummer; b. de letter van het graadvak; c. de letteridentificatie van het 100 km-vierkant; d. de cijfers van de E-coördinaat; e. de cijfers van de N-coördinaat. Meestal wordt een plaatsaanduiding nog voorafgegaan door de opgave van het bladnummer van het kaartblad waarop het punt ligt en van het internationale serie nummer van de kaartserie waartoe het kaartblad be hoort. De militaire plaatsaanduidingsmethodiek mag misschien omslachtig lijken, maar heeft door haar internationale standaardisatie het grote voordeel, dat ze overal ter wereld kan worden begrepen. Ten behoeve van de ge bruiker van militaire kaarten is op ieder kaartblad een ge detailleerd voorbeeld van plaatsaanduiding aangebracht (fig. 1). Overigens mag nog worden opgemerkt, dat ook de militaire kaarten in Nederland vrij te koop zijn, een feit dat niet algemeen bekend blijkt te zijn. PtooHoonduiding Standard ratmrpncm Voortieeld van |W>*tuandutding f ramp/a ot a tfamtartf reference na. via-SaMann„ matra. Punt Point PK HOLLUM IOOOOO m xguere m wAicA Ihe point .1 situated tier diagram 2l ffta left ot the point end note the 'eye hgut es labeling the line FV 1 31 U 2 Bepaal de vartikala nellen 8»o™ c.|»#n waarmee da l.,n ga 75 5 Aanduiding vjn hal <00 000 m «■•fhani 'OOOOO m i gu... tiguies labeling the line 24 pom, 2 FV Plaatsaanduiding Sempta reference FV755242 7 Bit maiding ova' aan afstand van maai dan I 8 N Z ol O-W moet de geplaatst worden (fie diagram 1) 31 UrV/bb242 Fig. 1. Voorbeeld van plaatsaanduiding op de topografische kaart 1 50 000. 6. Omrekening van RD naar ED De Europese Vereffening werd uitgevoerd met het doel eenheid te brengen in de coördinatensystemen op de militaire topografische kaarten van een groot deel van Europa. Na het gereedkomen van het Centraal Europese Net (CEN) in 1947 werden in 1948 in Washington bespre- NGT GEODESIA 85 kingen gevoerd tussen de AMS, de Rijkscommissie voor Geodesie en de Topografische Dienst, waarbij afspraken werden gemaakt over de werkwijze en taakverdeling. Besloten werd, dat de Bijhoudingsdienst van de Rijks driehoeksmeting de afleiding van transformatieformules van RD naar ED zou verzorgen. Het aanbrengen van het nieuwe coördinatensysteem op de kaarten was uiteraard de taak van de TDN. AMS belastte zich met de produk- tie van militaire coördinatenlijsten van Nederland. 6.7. Transformatie 1949 Eind 1948 werd uit de Verenigde Staten een lijst ont vangen van de resultaten van het Nederlandse deel van het Centraal Europese Net. Deze lijst bevatte de geogra fische coördinaten van de 44 primaire driehoekspunten uit de noordwestelijke driehoeksketting van het CEN, welke vanaf Ubagsberg via Nederweert, Zaltbommel, Utrecht, Monnickendam, Enkhuizen, Leeuwarden, Uit- huizermeeden door Nederland liep. Eerst moesten de delen van het Nederlandse hoofddrie- hoeksnet, die niet waren opgenomen in het CEN, hier aan worden gekoppeld. Dit betrof twee gedeelten, één in het zuidwesten en één in het noordoosten van het land. De twee deelnetten werden eerst afzonderlijk in tern vereffend. De (voorlopige) geografische coördina ten van de hoekpunten van elk deelnet werden berekend met behulp van twee bekende punten uit het CEN. De gemeenschappelijke punten van de deelnetten met het CEN waren nu zowel bekend in ED50 als in het voor lopige stelsel. De definitieve geografische coördinaten van de punten uit beide deelnetten werden daarna be rekend met behulp van twee overbepaalde gelijkvormig heidstransformaties. Op deze wijze waren de geogra fische coördinaten van alle primaire driehoekspunten in ED50 berekend. Met behulp van de AMS-tabellen voor de UTM-projectie werden van die punten ook de recht hoekige UTM-coördinaten gevonden. Vervolgens moesten de transformatieformules nog wor den bepaald voor de directe omrekening van de recht hoekige RD-coördinaten van de punten van lagere orde naar ED50. Een conforme transformatie lag voor de hand, omdat zowel de stereografische als de UTM- projectie conform zijn. Gekozen werd voor een tweede graads conforme afbeelding. Aangezien een dergelijke eenvoudige transformatie slechts kan worden gebruikt voor niet al te grote gebieden, werd het Nederlandse driehoeksnet opgedeeld in 21 aansluitdriehoeken. Ter controle werden per aansluitdriehoek alle erbinnen gele gen eerste orde punten met de transformatieformules omgerekend en vergeleken met de E-, N-coördinaten, zoals die direct uit de geografische coördinaten waren berekend. De verschillen waren maximaal van de orde van 30 cm, hetgeen voldoende werd geacht, De zo ge vonden 21 transformatieformules werden in 1949 door de Rijksdriehoeksmeting aan de TDN en AMS verstrekt. Op basis hiervan werden door AMS alle getrianguleerde punten uit het RD-systeem, aangevuld met door de Duit sers in de oorlog bepaalde punten, omgerekend in het UTM-systeem, en in 45 boekjes als de eerste editie van de Nederlandse militaire coördinatenlijst gepubliceerd. 6.2. Transformatie 1960 De transformatie 1949 gaf al spoedig aanleiding tot moeilijkheden, als gevolg van de discontinuïteiten die optraden op de zijden van de 21 aansluitdriehoeken. Daardoor ontstonden soms aanzienlijke azimutfouten, 345

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1985 | | pagina 31