@1(1} ©dl® Bij het eeuwfeest van de Rijksdriehoeksmeting nederlands geodetisch tijdschrift door prof. dr. ir. W. Baarda, voorzitter van de Rijkscommissie voor Geodesie. Als student hadden wij een heilig ontzag voor alles wat met de Rijksdriehoeksmeting te maken had, er hing een aureool om de dienaren van de Bijhoudingsdienst, legen darische verhalen deden de ronde over de nauwkeurig heid van meten, waarbij vergissingen ten enen male uit gesloten moesten worden geacht. Misschien dat dit ook te maken had met het feit, dat onze hoogleraar J. M. Tienstra tevens hoofd van deze Dienst was, zodat je nooit precies wist uit hoofde van welke functie hij han delde. Even duister en ontzagwekkend was de Rijks commissie voor Geodesie, die scheen te waken over het welzijn van de Bijhoudingsdienst en waaromtrent wij enkele malen per jaar getuige konden zijn van de intocht der hoge heren die zich ter vergadering spoedden. Een eerste ontnuchtering kwam, toen wij bij de Dienst voor Buitengewoon Landmeetkundig Werk van het Kadaster (BLW) te maken kregen met onverklaarbare tegenstellingen tussen coördinaten van verschillende groepen RD-punten. Overleg met de in de omgeving werkende landmeter van de Bijhoudingsdienst, de latere hoogleraar G. J. Bruins, gaf wel beter inzicht in dit pro bleem, maar lang niet altijd een oplossing. Dit was het begin van een lange reeks serieuze contac ten met de RD, contacten waardoor ik steeds meer on der de indruk kwam, niet alleen van bekwaamheid en doorzettingsvermogen, maar vooral van de toewijding aan hun Dienst van de medewerkers, in welke functie dan ook. De resultaten van hun werkzaamheden weer spiegelden deze houding. Het fraaiste bleek dit uit de vereffening (in één geheel) van het Nederlandse hoofd- driehoeksnet met bijbehorende berekening van de va- riantiematrix van de coördinaten omstreeks 1970 door J. C. P. de Kruif met behulp van het computerprogram ma van het Laboratorium voor Geodetische Rekentech niek. Toepassing van de B-methoden van toetsen bracht ook geen fouten aan het licht. Dit laatste geldt niet altijd voor de verdere verdichtingsmetingen; gebleken is dat precisie en betrouwbaarheid soms niet aan de doel stelling voldoen. Dit verklaart in vroegere jaren ontdekte zwakke plekken in het RD-puntenveld. Laten wij echter reëel zijn, het betreft hier een periode van honderd jaar, een periode waarin voor het grootste deel geen berekening van variantiematrices mogelijk was door de beperkte rekenhulpmiddelen, terwijl toepassing van de mathematische statistiek eerst in de latere jaren ingevoerd en vooral kon worden uitgevoerd. Voor wat ondanks deze kleinere tekortkomingen toch tot stand werd gebracht, kan men niet anders dan het grootste respect hebben. Ongetwijfeld kunnen de uitkomsten van de RD zich met elke Europese nationale triangulatie meten. Een lange reeks contacten ontstond. Najaar 1945 werd ik door het hoofd van de BLW gedetacheerd bij de Bij houdingsdienst van de RD, eenvoudig omdat Tienstra hoofd was van beide Diensten. De bedoeling was het aantal landmeters bij de RD van twee op vier te brengen, zodat meer tijd zou kunnen worden besteed aan de ana lyse en een vernieuwde opzet van metingen. Intereuro- pese samenwerking diende zich aan, uit de BLW-erva- ringen was gebleken dat de instelling van de RD ten op zichte van gebruikers wellicht aanpassing behoefde. Kortom, het was een poging (toen al!) meer visie bij de nogal behoudende werkwijzen in te brengen. De poging strandde echter. De tweede nieuw aange zochte landmeter trok zich tenslotte terug. In het najaar van 1945 reeds verergerde het ziektebeeld van Tienstra en werd mij gevraagd zijn colleges over te nemen. Ten slotte is Bruins de enige geweest, die in die eerste jaren nieuwe elementen in het RD-werk heeft gebracht. On danks de korte kennismaking kreeg ik echter toch een beter begrip van het reilen en zeilen van de Dienst. Dit en de blijvende goede contacten leidden tot een ver dere analyse bij de constructie van de HTW-1956, zie de desbetreffende II.3. Nog weer enkele jaren later werd een duidelijke visie op het werk van de Bijhoudingsdienst gegeven in een omstandig rapport van de subcommissie Triangulatie van de Rijkscommissie voor Geodesie (1961). Het is jammer te moeten constateren, dat beide ge schriften die in het verlengde van de ideeën van Tienstra lagen, jarenlang een dode Jetter zijn gebleven. Wellicht is dit terug te voeren tot de hiërarchische verhoudingen bij de Kadastrale Dienst. Werden de werkzaamheden 318 NGT GEODESIA 85

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1985 | | pagina 4