Beweging in de vastgoedinformatie*) ring van achterliggende, meer gedetailleerde data, als die van bij voorbeeld Gemeenten, Kamers van Koophandel of Kadaster, moe ten kunnen overgaan. Uniformering van identificatiegegevens wordt door een ieder echter als een eerste voorwaarde hiervoor gezien. Een tweede, mijns inziens meer verrassende, conclusie is, dat er bij minstens 700 tot 800 instanties behoefte bestaat over de gegevens van dit soort systemen te beschikken. Tenminste 200 ervan beho ren tot de marktsector. Ook al wordt op de specifieke aard van de produkten en de omvang van de afname in het rapport nauwelijks of niet ingegaan, de marktverkenning geeft nuchter aan, waar bij overheid en bedrijfsleven behoefte bestaat aan dit soort systemen en welke informatie het dan globaal betreft. De commissie, die dit advies van de Raad voorbereidde, heeft hier mee een deel van zijn taak afgerond. Een tweede deel van zijn taak is aan te geven op welke wijze vanuit de bestaande situatie kan worden ingespeeld op de wensen, zoals die uit het marktonderzoek naar voren komen. Een advies hierover is eind 1985 of begin 1986 te verwachten. Samenvattend kan men zeggen, dat beide adviezen ingaan op de eisen, die men stelt aan door de overheid gebruikte of ter beschik king te stellen gegevens. Als zodanig kijken zij met de bril van de gebruiker naar de huidige situatie en zetten zij op een rij, wat deze wenst. Het werk van de Raad in het komend jaar zal erop zijn ge richt aan te geven langs welke lijnen moet worden gewerkt om aan deze wensen tegemoet te komen. Hierbij wordt rekening gehouden met de bestuurlijke mogelijkheden en de informatische omgeving, waarbinnen een advies moet worden verwezenlijkt. Beleidslijn Gezien de fundamentele aanpak van haar taken en de onderwer pen, die zij heeft aangevat, bevat het werk van de Raad een drietal elementen: a. Het zorgen voor een lange termijn plan voor de ontwikkeling van de structuur van de vastgoedinformatievoorziening. Rand voorwaarden bij een dergelijk plan zijn de organisatorische mogelijkheden, de bestuurlijke haalbaarheid en de eisen die zijn opgelegd door de aanwezigheid van andere basisregistraties. b. Het zoveel mogelijk ervoor zorg dragen, dat met de wensen van de gebruikers bij de opzet en de uitwerking van de bovenge noemde structuur van de vastgoedinformatievoorziening reke ning wordt gehouden. Er kan tenslotte niet van verzameling van gegevens alleen om het verzamelen sprake zijn. Verzamelen van gegevens moet een uitvloeisel zijn van het verrichten van maat schappelijke taken. Als zodanig kan er rekening mee worden ge houden, dat het aantal gebruikers van vastgoedinformatie bij kleine aanpassingen van het verzamelproces groter zou kunnen zijn dan nu wordt geconstateerd, c. Het scheppen van de secundaire voorwaarden die nodig zijn om tot een breder en doorzichtiger gebruik van vastgoedinformatie te komen. Breder gebruik betekent in dit opzicht in enige mate het openbreken van andere toepassingen van vastgoedgege- vens dan de huidige. Doorzichtiger moet zo worden opgevat, dat duidelijk moet worden aangegeven waar bronnen van gege vens zijn en welke gegevens het dan betreft. De secundaire voorwaarden zijn dan bijvoorbeeld het aandacht schenken aan de kostenverrekening bij informatieverstrekking, het mogelijk maken en subsidiëren van voorlichting op dit gebied, het advise ren over maatregelen om opleidingen op dit terrein te ver zorgen. Tegen deze achtergrond gezien adviseert de Raad de Staatssecre taris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over het kader, waarbinnen de taken van de afzonderlijke op dit ter rein werkende organisaties zich zouden kunnen ontwikkelen. Dit moet een zodanig kader zijn, dat een stimulans wordt gegeven aan de inpassing van nieuwe technische mogelijkheden op dit terrein. Het moet de samenwerking tussen organisaties, die vastgoedinfor matie nodig hebben, vereenvoudigen. Coördineren is afstemmen en afstemmen is hier niet belemmeren, doch meer mogelijk maken. In deze inleiding heb ik geprobeerd te schetsen, dat het werk van de Raad van een voorwaardenscheppend karakter is en dat dit werk op den duur zijn uitwerking niet zal missen. In het begin gaf ik aan, dat de Raad uit handen van de Staats secretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu beheer een werkplan met een achttal mogelijke activiteiten ontving. Ik zei toen, dat de Raad er zeven ter hand had genomen. De achtste activiteit hangt sterk af van het resultaat, dat met het eerste zeven tal wordt geboekt. De achtste betreft namelijk: ,,Het met enige regelmaat in brede kring bekend maken van de regelingen, die op advies van de Raad in voorbereiding zijn of zijn getroffen en de onderzoeken, die ten behoeve daarvan worden ge daan of zijn afgerond". Men zal met recht kunnen stellen, dat het hier om de publiciteit gaat. Publiciteit die de Raad ook gaarne in uw kring zal zoeken. door drs. M. P. W. C. van Veen, directeur Overheidsorganisatie en -automatisering bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken. In het laatste decennium is het functioneren van de overheid onder werp geweest van vele beschouwingen. Met name in de politiek is dit onderwerp zelden zo populair geweest. De overheid is uitge groeid tot een zeer groot conglomeraat van organisaties die geza menlijk, al of niet in eendrachtige samenwerking, een grote invloed hebben op de inrichting en de besturing van onze maatschappij. Achtergrond daarvan is, dat de samenleving er de laatste decennia bepaald niet eenvoudiger op geworden is. De toenemende com plexiteit is er de oorzaak van geweest, dat de vraag naar regulering groot was. Er was dus sprake van een groei van de overheidssector door een sterke „koopkrachtige" vraag; koopkrachtig, omdat de middelen mede door de sterke economische groei voorhanden *1 Inleiding gehouden op 23 oktober 1985 te Utrecht tijdens het 13e NGL congres. waren. Bovendien is gebleken, dat het toevoegen en uitbreiden van taken veel gemakkelijker werden gerealiseerd dan het afstoten of inkrimpen ervan, met als gevolg een naijlende groei van het over heidsapparaat. Nu de koopkracht in de maatschappij voor overheidsdiensten aan zienlijk minder is geworden, en bovendien is gebleken, dat regule ring van de maatschappij ook haar min of meer natuurlijke grenzen heeft, is er een beweging in omgekeerde richting ingezet. Een beweging die in hoofdzaak een resultante is van twee compo nenten. De eerste component kan worden aangeduid als een beweging „back to basics". Hierin staat de vraag centraal: „Wat zijn de func ties van de overheid en van haar deel-organisaties?" Immers, door die functies te bepalen, komen we erachter wat onze output zou moeten zijn. De beantwoording van deze vraag is overigens verre van eenvoudig, zowel op politiek als op ambtelijk niveau. Vast staat 434 NGT GEODESIA 85

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1985 | | pagina 12