ten dan ook gegevens moeten gaan leveren, bijvoorbeeld de zoge
heten publiekrechtelijke belemmeringen op het eigendom. Verza
meling en bijhouding van de registratie van deze belemmeringen is
in mijn opvatting echter een taak voor de gemeenten.
Voorts is er nog het probleem van het verstrekken van kadastrale
informatie door het Kadaster. De gemeenten zijn van mening, dat
alle kadastrale informatie in principe leverbaar moet zijn. Daarbij
dient de staat niet alleen aansprakelijk te zijn voor de juistheid van
schriftelijk verstrekte inlichtingen, maar evengoed voor de juistheid
van de informatie die in de vorm van bulk-output op tape aan ande
re informatiedragers wordt geleverd.
Uit het onderling leveren en afnemen van informatie door de diver
se overheden en overheidsdiensten volgt vrijwel automatisch het
punt van de kostenverrekening bij informatie-uitwisseling over
vastgoed. Het probleem van de kostenverrekening bij de vastgoed
informatie speelt op een aantal punten. Zo leveren de gemeenten
thans in een hoge frequentie gegevens omtrent vaste objecten aan
het CBS, de RPD, de PTT en andere rijksdiensten. Hiervoor ont
vangen zij geen vergoeding, deels omdat zij wettelijk verplicht zijn
deze gegevens te leveren.
Het is niet onwaarschijnlijk, dat de gemeenten in de toekomst infor
matie aan het Kadaster moeten gaan leveren ingevolge art. 55, lid
3 van de Kadasterwet. In deze wet ontbreekt elke regeling met be
trekking tot de financiële vergoeding op dit punt. Ook is het nog
volstrekt onduidelijk welke tarieven zullen worden gehanteerd voor
de levering van de ,,was-wordt mutaties" uit AKR, terwijl de leve
ring daarvan binnenkort gaat plaatsvinden. Over de wijze van bere
kening van deze kosten hebben de gemeenten in het voormalig
SKG-verband reeds voorstellen gedaan. (SKG staat voor Samen
werking Kadaster en Gemeenten.)
Op deze punten is op korte termijn een regeling met betrekking tot
de kostenverrekening gewenst. Voor wat betreft de levering van in
formatie door de gemeenten is uitgangspunt van de gemeenten,
dat nieuwe informatievragen van het Kadaster of andere rijks
diensten gepaard zullen moeten gaan met een kostendekkende
financiële vergoeding.
In dit kader moet ook nog worden gewezen op het rapport van de
BOCO over de problematiek van de kostenverrekening bij informa
tievoorziening, dat naar verwachting rond de jaarwisseling zal ver
schijnen. De inhoud van dat rapport zal bij de regeling van de
kostenverrekening voor vastgoedinformatie een rol moeten spelen.
Bij de organisatie van de informatievoorziening over vastgoed gaat
het erom welke instanties taken en verantwoordelijkheden krijgen
toegewezen ten aanzien van het verzamelen, beheren en verstrek
ken van gegevens over vastgoed. Deze vragen hebben zowel be
trekking op de organisatie van de vastgoedinformatievoorziening
tussen overheden als op de organisatie daarvan binnen de ge
meente zelf. De organisatie van de vastgoedinformatievoorziening
kan daarbij niet los worden gezien van een aantal juridische, infor
matietechnische en financiële problemen, zoals die hiervoor zijn
genoemd.
Op het terrein van de vastgoedinformatie produceren de gemeen
ten naar schatting 80 procent van de vastgoedinformatie, terwijl
het Kadaster de overige 20% voor zijn rekening neemt.
Hiervoor werd aangegeven dat de verschillen in de registraties die
zij beheren, leiden tot problemen bij de informatievoorziening tus
sen overheden. Die problemen lijken vooral de problemen van het
Kadaster te zijn. Wie het 10e BOCO-rapport leest, kan in zekere zin
niet aan die indruk ontkomen. De aanbevelingen voor de organisa
torische vormgeving van de vastgoedinformatievoorziening lijken
dan ook voor een groot deel bedoeld om de onverzadigbare infor-
matiehonger van het Rijk te stillen. Zo doet de BOCO de aanbeve
ling om een verzameling gekoppelde basisgegevens te realiseren,
waarvan het adres en het perceel er twee zijn. Over deze verzame
ling wordt vervolgens het volgende opgemerkt: ,,Het is nodig dat
hierbij rekening wordt gehouden dat de gegevens in dit bestand ge
bruikt kunnen worden door o.a. Kadaster, PTT, CBS, RPD, Land-
inrichtingsdienst, DGVH, RBD". Voor de vorm wordt daar dan nog
de volgende zinsnede aan toegevoegd: ,,en anderen, die er gebruik
van willen maken". Volgens de BOCO is het noodzakelijk, dat deze
verzameling op centraal niveau tot stand komt. Alleen op die wijze
isenige ordening te brengen in de vele informatiebronnen die van
uit lagere overheden naar het rijk lopen".
Men zou zich kunnen afvragen waarom al die informatiestromen
nodig zijn, waarom de verschillende rijksdiensten met elk hun eigen
specifieke taak alle dezelfde informatie nodig hebben en in hoeverre
hiervan effectief gebruik wordt gemaakt. Mijn indruk is, dat de ver
schillende rijksdiensten slechts informatie verzamelen vanwege het
verzamelen.
De lagere overheden zullen dus gegevens moeten leveren ten be
hoeve van deze centrale verzameling gekoppelde basisgegevens,
dat inmiddels onder de naam ,,PAP" bekend is. Een dergelijk
NGT GEODESIA 85
koppelingsbestand is bij de gemeenten al operationeel, omdat zij
zonder een dergelijk bestand hun werk niet kunnen doen. Het op
zetten van een centraal landelijk koppelingsbestand leidt in mijn op
vatting tot het creëren van dubbele verzamelingen.
In de voorgestelde constructie worden de gemeenten als het ware
gedegradeerd tot administratiekantoren van het Rijk. Zij hebben
echter een andere opvatting over hun rol en positie binnen ons
bestuurlijk bestel. Afgezien van dit bezwaar tegen het model zijn er
ook andere argumenten die tegen een centraal koppelingsbestand
pleiten, waarvan wel het voornaamste is, dat beleid met betrekking
tot vastgoed voornamelijk door de gemeenten wordt gevoerd
(dorps- en stadsvernieuwing, woningbouw, opstellen van bestem
mingsplannen, aanleg en onderhoud van wegen, enz.). Vastgoed
informatie is daarom vooral in de gemeente nodig. Deze constate
ring leidt tot de conclusie, dat vastgoedinformatie in de gemeente
beschikbaar moet zijn en dus daar beheerd en deels verstrekt moet
worden.
In mijn opvatting is er dan ook een ander model voor de structure
ring van de vastgoedinformatievoorziening denkbaar. Uitgangs
punt voor het model is, dat voor de vastgoedinformatie minimale
gegevenspakketten tot stand komen, die zijn gebaseerd op uni
forme begripsomschrijvingen. Voorts zijn de technische mogelijk
heden voor dataverwerking en datacommunicatie een gegeven.
Het is bekend, dat elke gemeente ten behoeve van de heffing van
de onroerend-goedbelastingen tenminste eenmaal per jaar een rela
tie legt tussen het adres en het perceel. Wanneer deze koppeling
in geautomatiseerde vorm wordt bewaard, is er sprake van een
koppelingsbestand waarin alle belastbare objecten zijn opgeno
men. Dit bestand wordt aangevuld met de van heffing vrijgestelde
objecten. Zo kan per gemeente een bestand ontstaan, waarin de
basisgegevens over alle gebouwde en onbebouwde objecten zijn
opgenomen. Via dit bestand zijn de gemeentelijke registraties via
de ingangen adres en perceel toegankelijk.
De diverse rijksafnemers krijgen uit dit gemeentelijke bestand dié
gegevens toegeleverd, die zij nodig hebben en welke zij slechts
voor een van te voren te noemen doel mogen gebruiken. Dit zal er
waarschijnlijk toe leiden, dat voor elke rijksafnemer sprake zal zijn
van een ander gegevenspakket. Elk van deze afnemers heeft im
mers voor zijn eigen specifieke taken een ander gegevenspakket
nodig. In een dergelijk model wordt recht gedaan aan diverse uit
gangspunten die zijn vermeld in het BOCO-rapportBeleidsvrijheid
ondanks of vanwege de informatievoorziening". De gegevens wor
den bij de bron verzameld, gecontroleerd en bijgehouden. De rijks
diensten krijgen de informatie die nodig is voor de uitoefening van
hun taak, het dubbel verzamelen wordt op rijksniveau, maar óók bij
de gemeenten, tegengegaan.
Voor de gemeenten betekent dit model, dat zij verantwoordelijk
zullen zijn voor de bijhouding van een minimumpakket van ge
koppelde uniforme basisgegevens. Bijhouding en inrichting van dit
minimumpakket zal in elke gemeente op identieke wijze dienen te
geschieden. Daarnaast kan iedere gemeente op grond van haar
autonome bevoegdheden uiteraard die gegevens over vastgoed
laten bijhouden en verzamelen, welke ten behoeve van beleid en
taakuitvoering noodzakelijk worden geacht.
De aanwezigheid van een minimumpakket van gekoppelde basis
gegevens in de gemeente zal het leggen van relaties tussen de
diverse gemeentelijke gegevensbestanden over vastgoed vereen
voudigen. Op deze wijze kan de toegankelijkheid en de bruikbaar
heid van de beschikbare informatie worden vergroot, hetgeen de
doelmatigheid en doeltreffendheid van het gemeentelijk informatie
beleid ten goede kan komen.
Het laatste geldt uiteraard ook voor de informatie-uitwisseling met
andere overheden. De gemeenten zullen Rijk en provincie die een
duidige informatie welke zij ten behoeve van hun taakuitvoering
nodig hebben, kunnen leveren. Het dubbel verzamelen of het ver
zamelen van extra gegevens door rijks- en provinciale diensten kan
zo aanzienlijk worden verminderd. Dat geldt in nog sterkere mate
voor de bijhouding van gegevensbestanden door die diensten.
De besparingen die ten gevolge van de sanering van informatie
stromen zullen optreden, dienen mijns inziens te worden gebruikt
om de totstandkoming van de genoemde verzamelingen basisgege
vens bij de gemeenten te financieren.
De uitwerking van het model dat ik zojuist op hoofdlijnen heb ge
schetst, behoeft uiteraard nadere uitwerking op een aantal punten,
zoals het toezicht op handhaving van begrippen, de financiële
aspecten, de inspraak van de betrokken organisaties, enz. De voor
lopige RAVI zal bij die uitwerking een belangrijke rol kunnen spelen.
Uitgangspunten bij de nadere uitwerking dienen te zijn, dat gege
vens over vastgoed bij de bron worden verzameld en bijgehouden,
dat de gemeentelijke informatiebehoefte niet ondergeschikt wordt
gemaakt aan die van het Rijk, en dat nieuwe informatievragen door
het Rijk kostendekkend worden vergoed.
439