waarin wijzigingen zijn aangebracht, rechtstreeks op een magneetband worden geschreven. Hiervan vervaardigt een extern bedrijf microfiches. Het met deze werkwijze verbonden ongemak dat de inhoud van de microfiches iets kan achterlopen op de gegevens in het computer bestand, is voor het NAP acceptabel geacht. Alternatieven Bij het opzetten van een NAP-archief in de centrale com puter zijn de volgende vier alternatieven beschouwd: 1. Handhaving van de handmatige vastlegging op sys- teemkaarten naast het computerarchief. 2. Alle gegevens van de systeemkaarten opnemen in een computerbestand, dat sequentieel wordt georga niseerd; microfiches voor directe beantwoording; de systeemkaarten vervallen. 3. Als 2, maar opslag met DMS1100 in plaats van se quentieel; organisatie direct. 4. Als vorige mogelijkheid, maar geen gebruik van microfiches; directe opvraag via terminals; gegevens direct uit het computerarchief te betrekken. In figuur 2 zijn de vier alternatieven op diverse techni sche aspecten beoordeeld. Alternatieven Aspecten 1 2 3 4 1. Resources tijdens 65MD 400MD 500MD 500 MD bouw 2. Resources tijdens 3MJ, runkosten 3MJ, runkosten 3MJ, runkosten 3MJ, runkosten exploitatie hoog zeer hoog laag laag 3. Effectiviteit goed goed goed goed 4. Beschikbaarheid goed goed goed redelijk 5. Gebruikers redelijk goed goed goed vriendelijkheid 6. Betrouwbaarheid redelijk redelijk redelijk goed 7. Flexibiliteit matig matig redelijk redelijk 8. Implementatie weinig extra alternatief 2 alternatiel 2 inspanning inspanning 9. Veiligheid matig redelijk goed redelijk 10. Faserings n.v.t. redelijk redelijk redelijk mogelijkheden Fig. 2. Overzicht alternatieven (MD mandagen, MJ man jaren). Alternatief 1. De gegevens moeten tweemaal worden in gevoerd, voor ieder archief eenmaal. Bij de MD wil men het gebruik van systeemkaarten opheffen. De organisa tie van het computerarchief is sequentieel; dit veroor zaakt hoge exploitatiekosten in verband met de compu- tertijd. De conversie van de programmatuur zal minder kosten dan het ontwikkelen van een nieuw systeem. Alternatief 2. De kosten tijdens exploitatie zijn erg hoog. Programmatechnisch zijn de gegevens niet direct toe gankelijk. Alternatief 3. De kosten van ontwikkeling zijn hoog. Gegevens kunnen rechtstreeks uit de database worden gehaald. De gegevens zijn met het microfiche-bestand altijd te raadplegen. Wordt de verbinding met de compu ter verbroken, dan kan men het microfiche-bestand blij ven gebruiken. Alternatief 4. De belasting van de computer is hoog. De database en het DBMS-systeem moeten de hele dag op de computer beschikbaar zijn. Als de verbinding met de computer wordt verbroken, heeft men geen alternatief om gegevens op te vragen. Met het oog op de kosten tijdens exploitatie, de toe gankelijkheid van de gegevens en de belasting van de computer is gekozen voor alternatief 3. ORSNAP transactie verslag [microfiche] I tap® DATABASE transactie Fig. 3. Ft et functioneren van ORSNAP. Structuur van de gegevens in ORSNAP Er wordt gebruik gemaakt van de standaardverdeling van de oppervlakte van Nederland in topografische kaartbladen. Binnen het op een topografisch kaartblad afgebeeld gebied komen een aantal NAP-peilmerken voor. Van een NAP-merk wordt de hoogte in de loop van de tijd verschillende keren (opnieuw) bepaald en/of ge bruikt bij het bepalen van de hoogten van andere peil- merken. Het meten en bepalen van de hoogten van peil- merken vindt meestal plaats in het kader van een pro ject, dat een aantal NAP-peilmerken en een aantal speci fiek ten behoeve van het project aangebrachte lokale peilmerken kan omvatten. De logische structuur die in ORSNAP wordt gehanteerd, sluit geheel aan bij de beschreven relaties tussen bladen, peilmerken, hoogten en projecten: - Van elk topografisch blad kunnen de identificatie en de beschrijvende gegevens worden opgeslagen. - Bij elk topografisch blad worden de gegevens (peil merken beschrijvende gegevens) van de op dat blad vallende NAP-peilmerken opgeslagen. - Bij elk NAP-peilmerk worden de in de loop van de tijd bepaalde hoogten opgeslagen. De in het kader van een project bepaalde of gebruikte hoogten van NAP- peilmerken zijn tevens gekoppeld aan het betreffende project. - Van elk project kunnen de identificatie en de beschrij vende gegevens worden opgeslagen. - Bij elk project kunnen de hoogten van de bij het pro ject behorende lokale peilmerken worden opgesla gen. Om geen beperkingen te stellen aan de beschrij vende gegevens, zijn deze apart gedefinieerd. Dit zijn tekstgegevens die bij bladen, peilmerken en projecten horen. Daarnaast is voor het bijhouden van gegevens voor de publikatie, die per topografisch kaartblad plaatsvindt, een apart gegeven gedefinieerd: blad mutaties. Hierin wordt aangegeven welke peilmerken sinds de vorige uitgave zijn gewijzigd en wat de aard van de wijziging is. Uitvoervormen/publikatie In het ORSNAP-systeem is de lay-out van de uitvoer ge lijk aan de lay-out van de invoer. De benodigde uitvoer- gegevens worden op zogenaamde interface-files ge plaatst, waarna vervolgprogrammatuur zorg draagt voor de opmaak. In enkele gevallen wordt de vervolgpro grammatuur door het ORSNAP-systeem zelf doorge start, in andere gevallen doet de gebruiker dit. Op dit moment is opmaakprogrammatuur gereed ten be hoeve van: - microfiches (fig. 4); - peilmerkkaarten en -lijsten; - peilmerkoverzichten; - hoogtelijsten; - verschillijsten. 90 NGT GEODESIA 86

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1986 | | pagina 16