bouwd tot een halfmetrische camera. Daar wordt
gesteld dat na testveldcalibratie en na opnieuw scherp-
stellen, of na wisseling van het objectief de inwendige
oriënteringselementen te reproduceren zijn met een
nauwkeurigheid van 50 micron en de lensvertekening
met een nauwkeurigheid van 5 micron. Indien een
hogere nauwkeurigheid wordt gewenst, zou de methode
van simultaancalibratie kunnen worden toegepast. Dit
houdt in, dat voor iedere foto de bijbehorende inwendige
oriënteringsparameters worden bepaald.
Bij de aanschaf van een opnamecamera moet het vol
gende in overweging worden genomen.
a. Welke nauwkeurigheid wordt nagestreefd?
b. Welke uitwerkingsapparatuur en programmatuur zijn
beschikbaar?
c. Worden bewegende of stilstaande objecten gefoto
grafeerd? Bij de fotografie van bewegende objecten
moeten twee synchroon werkende camera's worden
aangeschaft.
d. Op welke afstand moet worden gefotografeerd?
De prijsverhouding van niet-metrische, halfmetrische en
metrische camera's ligt in de orde van grootte van
1 10 100.
Uitwerkingsapparatuur
Voor de uitwerking van close-range foto's kan gebruik
worden gemaakt van analoge stereo-uitwerkingsinstru
menten, analytische plotters of mono/stereocomparato-
ren.
De keuze tussen een comparator of een stereoplotter
wordt bepaald door het type informatie, dat uit de foto's
moet worden betrokken. Bestaat deze informatie uit een
beperkt aantal goed gedefinieerde punten, dan kan een
mono- of stereocomparator voldoende zijn. Moet infor
matie, zoals hoogtelijnen of gekromde detaillijnen, uit de
foto worden betrokken, dan is het beter eerst een stereo
model zonder y-parallaxen met een stereoplotter te
construeren en vervolgens daarin de details te meten.
De detailmeting gaat op die manier sneller en is nauw
keuriger. Een keuze moet dan nog worden gemaakt
tussen een analoog of een analytisch stereo-uitwerkings
instrument (plotter). De meeste analoge plotters zijn ge
construeerd voor het uitwerken van luchtopnamen, die
zijn gemaakt met een metrische luchtcamera. De beper
kingen van de meeste van deze plotters voor terres-
trische toepassingen zijn:
a. cameraconstante bereik 90-300 mm;
b. maximale reproduceerbare fotohellingen van +5 tot
-5 graden;
c. geen mogelijkheid voor gebruik van reseaufotografie;
d. lensvertekeningscorrecties alleen mogelijk door ge
bruik te maken van compensatieplaten.
De analytische plotter heeft deze beperkingen niet en
heeft daarom meer mogelijkheden dan de analoge plot
ters. Voor analytische plotters komen ten behoeve van
terrestrische toepassingen bovendien speciale software
pakketten op de markt. Het pakket van de firma Zeiss
bijvoorbeeld [1], (31 biedt, naast de mogelijkheid om
niet-metrische opnamen te verwerken, een aantal voor
delen die bovendien een zeer flexibele aanpak van de
metingen mogelijk maakt. Enkele firma's hebben uit
werkingsapparatuur op de markt gebracht, die alleen
kleinbeeldfotografie accepteren [2], [7], Het voordeel
van deze apparatuur is, dat ze gemakkelijk is te transpor
teren en daarom op de plaats van de fotografie kan wor
den gebruikt, waardoor de meetresultaten sneller be
schikbaar zijn.
4. Meetopzet bij industrie-fotogrammetrie
Om te kunnen beoordelen of een meetmethode geschikt
is voor een bepaald probleem, moet o.a. de haalbare
meetnauwkeurigheid kunnen worden afgeschat. Bij in
dustriële metingen kunnen de nauwkeurigheidseisen
voor de uiteenlopende meetopgaven sterk verschillen.
De gewenste nauwkeurigheid vormt het uitgangspunt
waarmee de keuze van het instrumentarium en de aan
pak van de meting worden vastgelegd. Bij industriële
projecten, waar de metingen slechts een gering onder
deel van het totale produktieproces vormen, mogen zij
dit proces niet nadelig beïnvloeden. Hierdoor is een
grote flexibiliteit in de meetaanpak vereist en dienten
gevolge een goed inzicht in de factoren die de nauwkeu
righeid beïnvloeden.
De nauwkeurigheid van fotogrammetrische metingen
wordt bepaald door een groot aantal factoren die in drie
groepen kunnen worden ingedeeld:
- nauwkeurigheid van de terrestrische informatie (pas-
punten);
- nauwkeurigheid van de opname;
- nauwkeurigheid van de uitwerking.
Als terrestrische informatie in de vorm van paspunten is
vereist, kunnen door theodolietwaarnemingen vanuit
minimaal twee opstelplaatsen de x, y en z-coördinaten
van gesignaliseerde punten worden vastgelegd. In
hoofdstuk 5 wordt zo een bereikbare coördinaatprecisie
van 1 mm (standaardafwijking) vermeld. Zijn alleen de
vorm en de grootte van een object interessant, en niet
de ligging, dan kunnen voor de terrestrische informatie
o.a. bekende lengten (meegefotografeerde baak), rich
tingen (schietlood) of eigenschappen van het object
(haaksheid e.d.) worden gebruikt. Ook van ingemeten of
topside
facilities
module
support frame
jacket
Fig. 1. Offshore platform.
NGT GEODESIA 86
129