r
j
n
-
c
u
-
rond het object is daardoor wel beperkt. Voor de meting
zijn eerst een groot aantal genummerde signalen aange
bracht met behulp van een kraan. Vanuit vier opstel-
punten op de grond, verzekerd met behulp van beton-
spijkers, zijn door ruimtelijke voorwaartse insnijding
negen gesignaliseerde punten in coördinaten bepaald.
Dit geringe aantal is een gevolg van de beperkte opstel
mogelijkheden en de relatief korte tijdsduur waarin de
metingen moesten worden uitgevoerd. Andere niet-
ingemeten, gesignaliseerde punten zijn gebruikt als ver
bindingspunten voor de koppeling van de verschillende
fotogrammetrische modellen. Voor de fotogrammetri-
sche opname is gebruik gemaakt van twee metrische
camera's van de Meetkundige Dienst van de Rijkswater
staat, van het type Zeiss UMK (formaat 13 x 18, c 100
mm). De gehele constructie is gefotografeerd in drie
stroken van zeven modellen en één strook van twee
modellen. De camera's zijn verticaal omhoog gericht. De
langsoverlap bedraagt 60% en de dwarsoverlap 30%.
De fotoschaal was 1 100.
IUU'iOO nun
>1
-f
cameraopstelplaats
paspunt
blok begrenzing
O poten van de constructie
belangrijkste balken van de
constructie
Basis-hoogteverhouding: 0,6
Fig. 3. Opnameplan.
Op plaatsen waar obstakels delen van het object dreig
den af te dekken, zijn de camera-opstelplaatsen dichter
bij elkaar gekozen (ongeveer 5 m i.p.v. 8,4 m), waardoor
het mogelijk wordt meerdere opnamen tot een stereo
model te combineren. De kans dat bepaalde onderdelen
niet kunnen worden ingemeten, wordt hierdoor ver
kleind. De dwarsoverlap tussen de stroken 1, 2 en 3 be
draagt 30% en 64% tussen de stroken 1 en 4.
Resultaten van de terrestrische paspuntmeting
Het inmeten van de vier theodolietopstelpunten en de
meting van de paspunten zijn gesplitst uitgevoerd. De
lokale coördinaten van de opstelpunten zijn bepaald uit
richting- en afstandmeting (<rr 4 dmgr. bij twee dub-
belseries; o-, 1 mm). De sluitterm in de coördinaat
berekening bedroeg 0,2 mm en -0,3 mm in respectieve
lijk x- en y-richting. De berekende schatting voor de
standaardafwijking in de gemiddelde richtingmeting naar
de paspunten bedraagt minimaal 7 dmgr. en maximaal
11 dmgr. Uitgaande van een standaardafwijking van 10
dmgr. voor de horizontale richtingmeting blijkt ge
middeld
<7X 0,3 mm; ery 0,6 mm; ctz 0,5 mm
De precisie is ook geanalyseerd door het netwerk als
driedimensionaal triangulatienet te beschouwen. Na een
basiskeuze (keuze van zeven coördinaten) is een ver
kenningsberekening uitgevoerd, waarmee de precisie
van de overige coördinaten is berekend. Ook deze bere
kening levert standaardafwijkingen voor de x-, y- en z-
coördinaten van de paspunten kleiner dan 1 mm. Het
aanbrengen van de signalen en het inmeten van de
negen paspunten nam ongeveer zes uur in beslag.
Fotogrammetrische uitwerking
De fotogrammetrische opnamen zijn stereoscopisch uit
gewerkt met een analytisch stereo-uitwerkingsinstru
ment (Zeiss-planicomp). De uitwerking is gesplitst in
triangulatiemetingen gevolgd door blokvereffening, en
de detailmeting.
In ieder relatief georiënteerd stereomodel is ernaar ge
streefd minimaal twee paar dubbelpunten als verbin
dingspunten aan te meten in het overlappingsgebied
tussen de modellen. Als verbindingspunten, die dienen
om de verschillende modellen te koppelen, zijn zowel
natuurlijke punten (goed definieerbare punten van de
constructie) als op de constructie aangebrachte gesigna
liseerde punten gebruikt. De oriënteringsgegevens en de
aangemeten verbindingspunten zijn op een geheugen
medium van de planicomp-computer opgeslagen. Hier
door is het mogelijk bij de latere detailmeting de model
reconstructie snel uit te voeren.
De terreincoördinaten van alle verbindingspunten zijn
berekend met het blokvereffeningsprogramma van de
TH Delft volgens het principe van de onafhankelijke
modellen. Met dit programma zijn, naast een coördina-
tenberekening, ook een toetsing van de waarnemingen
(volgens B-methode van toetsen) en een berekening van
de inwendige en uitwendige betrouwbaarheid uitge
voerd, waardoor inzicht in de nauwkeurigheid van de
terreincoördinaten van de verbindingspunten werd ver
kregen.
Bij de berekeningen is als kansmodel voor de waar
nemingen een covariantiematrix ingevoerd, waarin:
- de waarnemingen niet correleren;
- voor de modelpunten erx cry 13 pm, oz 16
Ami
- voor de projectiecentra ox cry 20 pm, erz 13
pm.
(Later uitgevoerd onderzoek [6] doet vermoeden, dat
voor metingen in een analytisch uitwerkingsinstrument
een ander kansmodel beter past.)
Voor de paspunten kan bij de berekening geen kans
model worden ingevoerd. Zoals gebruikelijk is voor ct0
0,001 en voor het onderscheidingsvermogen /?0 de
waarde 0,8 gekozen.
De inwendige betrouwbaarheid (van de waarnemingen)
wordt uitgedrukt in de vorm van grenswaarden. Meet-
fouten ter grootte van de grenswaarde worden bij de
toetsing nog juist opgespoord (met een kans van 80%).
De waarnemingen bij de blokvereffening zijn de x-, y- en
z-modelcoördinaten van de verbindingspunten. Per punt
worden daarom drie grenswaarden, één voor iedere
coördinaat, berekend. Als gemiddelde waarden zijn hier
voor gevonden op fotoschaal:
Vx 91 pm\ Vy 91 //m; Vz 130 pm
Hieruit blijkt, dat meetfouten in de x- en y-coördinaten
ter grootte van zevenmaal de standaardafwijking en in
de z-coördinaten van achtmaal de standaardafwijking
met een kans van 80% bij de toetsing zullen worden ont
dekt.
De uitwendige betrouwbaarheid geeft het effect weer
van een meetfout ter grootte van de grenswaarde op de
terreincoördinaten van de verbindingspunten. De uit
wendige betrouwbaarheid is het meest interessant, om-
NGT GEODESIA 86
131