beier opereren. Het Kadaster is een grote organisatie met een eigen know-how, die wel degelijk flexibel is in te zetten, al is dat niet altijd zo geweest. Ik heb altijd de interesse gehad om wereldwijd te kijken, en mijn leukste functie vond ik in München, waar ik van uit de landmacht drie jaar gestationeerd ben geweest. Ik had er een vrij grote mate van zelfstandigheid en heb er veel contacten onderhouden, enerzijds met het Ministe rie van Defensie in Den Haag, anderzijds met mede werkers bij een paar grote fabrieken in Duitsland en Zwitserland. Zorgen dat de organisatie geolied loopt, en er vooral voor zorgen bij te blijven en nieuwe ontwikke lingen aan te pakken, juist dat speelt nu ook bij het Kadaster. Wat boeit u het minst in uw werk? Alle routinematige zaken waarmee je wordt geconfron teerd, de gewone normale dagelijkse uitvoering. Het is heel noodzakelijk, het moet heel zorgvuldig gebeuren, maar de energie stop je natuurlijk juist in de nieuwe dingen, in de ontwikkelingen en mogelijkheden. De Stichting NGL heeft tot doelstelling de bevordering van de kennis van de landmeetkunde. Wat is uw visie op deze doelstelling en de wijze waarop het NGL dit tracht te verwezenlijken? Dergelijke stichtingen en verenigingen die medewerkers benaderen, een stuk voorlichting geven en ze actief laten deelnemen aan congressen, zijn een uitstekende zaak. Ik hecht daar veel waarde aan. Het feit dat binnen het NGL alle niveaus zijn georganiseerd, maakt het moeilijk daar een goed programma voor te maken, maar ik heb het gevoel dat het een heel evenwichtige organi satie is, die goed draait, dat heb ik ook meermalen tegen de voorzitter gezegd. Er zijn tientallen medewerkers van het Kadaster die de NGL congressen bezoeken. Wat dat betreft dacht ik dat we er veel aandacht aan besteden. Deelname heeft positieve motiveringseffecten voor de medewerkers en is dus ook van belang voor de orga nisatie. Ik vind het heel belangrijk, dat de medewerkers goede contacten met de buitenwereld onderhouden en daar hoort ook bij, te weten wat er buiten de grenzen ge beurt. Doordat het Kadaster heel typisch in Nederland werkzaam is, heeft het al gauw de neiging om te den ken: wij doen het wel goed en wat er in de rest van de wereld gebeurt, hoeven wij niet zo nodig te weten. Inte gendeel, ik zou eigenlijk zeggen dat er elk jaar een be hoorlijke afvaardiging naar bijvoorbeeld de Geodatentag toe moet. Niet alleen vanuit het hoofdkantoor, maar ook vanuit de provincies. Er zijn in Nederland op landmeetkundig gebied drie grote Rijksdiensten, namelijk de Meetkundige Dienst van de Rijkswaterstaat, de Topografische Dienst en de Dienst van het Kadaster en de Openbare Registers. In tegen stelling tot de Topografische Dienst fungeert bij de ande re twee Diensten een directeur die niet de specifieke materie-achtergrond heeft. Hoe staat u hier in het alge meen tegenover en wat betekent het voor uw Dienst. Het leiden van een grote organisatie is een vak apart. Ik wil niet zeggen dat ik dat perfect doe, maar het belang rijkste in een organisatie is dat je mensen goed laat samenwerken, dat is de essentie. Zelf moet je natuurlijk wel interesse voor het vak hebben, dat is heel belangrijk. Wat mijn zorg is geweest het afgelopen jaar, toen plaats vervangend hoofddirecteur Claessen wegging, was dat er hier een tweede man moest komen, die een zodanige Tekening door prof. ir. Alberda op het Zigeunerfeest van het 13e NGL congres. achtergrond heeft, dat er geen lacune ontstaat tussen de dienstleiding enerzijds en de grote groep van mede werkers in de gehele organisatie anderzijds. Ik voel me toch iemand die van buiten komt, wat dat betreft, ook al ken ik veel mensen uit de periode Zuid-Holland. Mijn zorg was er een plaatsvervangend hoofddirecteur bij te krijgen die met beide benen in de organisatie zit, waar door ook gewaarborgd is dat de top en de organisatie goed met elkaar kunnen communiceren. Als je er een lei ding op zet, die onvoldoende voeling heeft met het vak zelf, dan gaat het op de lange duur niet goed. We zijn heel tevreden dat onze prof. ir. Van Berk nu plaatsver vangend hoofddirecteur is. Allerwege doet bij de overheid het idee van zelfbeheer opgeld. Leeft dit bij de leiding van het Kadaster en wat is uw visie op de relatie tussen hoofddirectie en provin ciale directies. Dat zijn we nu bij het Kadaster heel duidelijk aan het in vullen. Ik heb als heilige overtuiging, dat de directies in de provincie zoveel mogelijk zelfstandige eenheden moeten zijn. Die directeur kan het beste overzien wat er aan de hand is, en wij moeten vanuit het Apeldoornse hoofdkantoor niet denken dat we alles tot op het laatste mannetje toe moeten regelen in de provincie. Bij het be drijfsleven is alles terug te voeren op geld, er komt winst of verlies uit. Bij overheidsdiensten is dit minder ge makkelijk zichtbaar te maken. Toch zijn we daar de afge lopen jaren een heel eind in gevorderd. Het is de bedoe ling, dat de zelfstandige eenheden die provincies hun eigen verantwoordelijkheid ook duidelijk zichtbaar maken. Van belang is enerzijds het benadrukken van die eigen verantwoordelijkheid, anderzijds moeten de af zonderlijke provincies wèl een gelijkwaardig produkt af leveren. Ik zeg dan: differentiatie op het gebied van financieel- en personeelsbeleid e.d., maar integratie van het materiebeleid. Ik hecht veel waarde aan de materie sectoren bij de hoofddirectie. Daar moet de regelgeving NGT GE0DESIA 86 163

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1986 | | pagina 5