softw. 1 softw dx dx(st.afw,fs,clQSsif,ri Fig. 5. Het principe van het aansluiten van topografie. b. De waarnemer gaat vervolgens met het meetmerk naar een gedeelte dat al is gedigitaliseerd en geeft met een specifieke codering op het functietoetsen bord aan, dat een lijnstuk door het rechthoekje moet worden gezocht. Dit rechthoekje is qua afmetingen zeer klein. Indien het lijnstuk is gevonden, geeft het systeem aan welke codering bij het betreffende lijn stuk hoort. Indien deze codering overeenkomt met welke is ingetoetst, wordt via een bevestiging van de waarnemer het lijnstuk (n- 1) - (n V getrokken. In het bestand is daarmee de scheidingslijn van de twee modellen niet meer zichtbaar. Wil de waarnemer star ten bij het reeds gedigitaliseerde lijnstuk, dan geldt eenzelfde analoge procedure. Een punt van nader onderzoek betreft de afmetingen van het rechthoekje rond het meetmerk. Afhankelijk heden kunnen standaardafwijkingen, fotoschalen, clas sificatie en richting van het lijnstuk zijn. Wijzigen van grafische data Wijzigingen kunnen direct tijdens het digitaliseren of apart worden uitgevoerd. De verschillende interne en ex terne functies zijn reeds eerder beschreven in het hoofd stuk „digitaliseren". Comprimeren GRAPHIC-bestand Aangezien alle wijzigingen tijdens het digitaliseren het bestand met lege blokken data doet vergroten, is het noodzakelijk het bestand te comprimeren tot een mini male grootte. Kopiëren GRAPHIC-bestand Voor de veiligheid wordt een kopie vervaardigd van de originele meting. Aanmaken TOK-bestand Om het GRAPHIC-bestand weer in de database te plaat sen, is het nodig dat de eerder genoemde conversies in omgekeerde volgorde worden uitgevoerd. Uit ,,IGOS" en naar ,,RSX" Om het bestand te kunnen versturen, is het noodzakelijk om weer naar het RSX Operating System te gaan. Toe te voegen aan de database Het werkbestand, zijnde de rechthoek (inclusief de gese lecteerde data), wordt teruggezet in de database. Aan gezien het werkbestand nog in TOK-formaat was, wordt het op de achtergrond geconverteerd naar het applicatie en hardware onafhankelijke DUF-formaat. De meting van het model is klaar en er kan worden be gonnen met het volgende model, waardoor de cyclus zich herhaalt. Geodetische aspecten Een bekend gegeven is, dat de precisie van de coördina ten van de detailpunten hoger is bij digitaal kaarteren dan bij analoog kaarteren. De belangrijkste redenen zijn gelegen in het ontbreken van inpasbladen, het analoog versus numeriek absoluut oriënteren en het vermijden van de lijnafbeeldingen. Digitaal kaarteren heeft tot ge volg, dat de nauwkeurigheid met ongeveer een factor 2 wordt verbeterd. Een en ander houdt in, dat bij gelijk blijvende criteria het fotogrammetrisch proces kan wor den „verslechterd". Het probleem is alleen op welk procesonderdeel dit het beste kan gebeuren. Een veel gehoorde oplossing is het verkleinen van de fotoschaal, omdat dit gelijk vele kostenvoordelen heeft. Vergeten wordt daarbij echter, dat de fotoschaal niet alleen wordt bepaald door de nauwkeurigheid, maar ook door de zichtbaarheid van de topografie. De stelling zou kunnen worden geponeerd dat de fotoschaal juist groter moet worden gemaakt. Het voordeel hierbij is, dat de precisie daarmee nog verder wordt verbeterd en tevens de zicht baarheid van de topografische elementen nog beter wordt. Door de goede zichtbaarheid en de tweevoudige sprong van de precisie zou het mogelijk moeten zijn, dat de fotogrammetrie veel terrestrisch werk overbodig maakt, hetgeen de meerkosten die de grotere vlieg- schaal met zich meebrengen weer compenseert. Een ander voordeel hierbij is, dat eventuele „slechte" foto grafie nog bruikbaar is. Bedrijfskundige aspecten Digitaal kaarteren heeft als voordeel, dat de processen trianguleren en kaarteren qua volgorde kunnen worden verwisseld. Dit heeft het voordeel van proces-optimali sering, gezien vanuit het bedrijfskundige oogpunt. Het omkeren van de processen is nog niet operationeel. Door de vele numerieke controles in het proces is het ge heel voor de waarnemer en de afdeling beter beheers baar geworden. Aangezien geen bladaanleg voor de absolute oriëntering meer nodig is, kan de fotografie, vooral voor de GBKN, op elke willekeurige schaal en in een voor het object optimale vliegrichting worden uitgevoerd. Onderzocht dient te worden welke afhankelijkheid bestaat tussen de vliegschaal en het terrein. Zoals al in de inleiding staat beschreven, is een produk- tieverhoging geconstateerd van 25% ten opzichte van 212 NGT GE0DESIA 86

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1986 | | pagina 18