spoord, geclassificeerd en aangemeten. Alleen signifi cante punten, dit zijn punten die het object voldoende goed representeren zoals hoekpunten van huizen, wor den aangemeten, zodat een grote datareductie ontstaat. Voorts is het mogelijk, wanneer meteen wordt gekaar- teerd, de grenzen (randen) tussen de objecten met het meetmerk te volgen. Het opsporen van randen is ook van belang bij digitale correlatie, hetgeen later in dit arti kel wordt besproken. In de stereofotogrammetrie behelst analyse dus interpre tatie (herkenning), selectie van significante punten en aanmeting hiervan, d.w.z. het aanwijzen van correspon derende punten en de vastlegging in een coördinaten stelsel. Corresponderende (homologe) punten zijn pun ten in stereobeelden, die een afbeelding vormen van een en hetzelfde objectpunt. In de stereofotogrammetrie wordt dit gerealiseerd door in een zichtbaar ruimtelijk model te werken. Wil men de beeldanalyse automatiseren, dan zullen voor de classificatie, de selectie van significante punten en het bij elkaar zoeken van corresponderende punten rekenkundige oplossingen dienen te worden gevonden. In het navolgende worden de classificatie- en de corres- pondentieproblematiek afzonderlijk behandeld. Het se lecteren van significante punten komt bij de correspon- dentieproblematiek aan de orde. DETECTIE EN CLASSIFICATIE Het langs volledig geautomatiseerde weg classificeren van objecten in digitale beelden is een bijzonder com plexe aangelegenheid. Alleen wanneer de verzameling van objecten zeer beperkt is, wat in de luchtfotogram- metrie zeker niet het geval is, kan een goede classificatie worden bereikt. Voor het detecteren van objecten in digitale beelden bestaan drie technieken: a. Segmentatie. b. Rand detectie. c. Region growing. a. Segmentatie Hierbij wordt uitsluitend gekeken naar de verdeling van de grijswaarde; alle grijswaarden die in één interval liggen, waarvan de keuze door het histogram wordt be paald, worden toegewezen aan één type object. Deze detectiemethode is alleen goed te gebruiken wanneer de objectruimte slechts weinig objecten bevat. Het beste kan zij worden toegepast wanneer slechts één object is afgebeeld tegen een duidelijk te onderscheiden achter grond. Ter illustratie is het histrogram van fig. 1 gete kend. Het beeld bevat slechts één object (de auteur) tegen een achtergrond. Het histogram vertoont een dui delijke tweedeling, de grijswaarden (0-2; achtergrond) en (4-7; object); het is bimodaal. De objecten op het aardoppervlak zijn veelsoortig en de segmentatiemetho de is ongeschikt voor toepassing in de luchtfotogramme- trie. Voor toepassing in de robotica, waar meestal één object (de robot) wordt aangeleverd, is de methode, onder bepaalde condities, wel geschikt. Wanneer met een grove classificatie kan worden volstaan, is segmen tatie van multispectrale beelden (clusteren), zoals in de remote sensing wordt toegepast, echter wel een moge lijkheid om luchtopnamen te classificeren. Uiteraard die nen dan meerdere EM-banden te zijn opgenomen. (Het is overigens een bekend feit, dat kleurenfoto's, dit zijn in feite multispectrale opnamen in drie banden, ook de classificatie door de mens verbeteren). De classificatie van multispectrale beelden is alleen goed uit te voeren, wanneer in het terrein waarnemingen zijn gedaan over de spectrale eigenschappen van de te classificeren ob jecten (ground truth, geleide classificatie). In de lucht- fotogrammetrie betekent dit dat de terrestrische onder steuning, naast het aanbrengen van geometrische refe rentiepunten (paspunten), dient te worden uitgebreid met radiometrische referentiepunten. b. Randdetectie Een rand scheidt twee objecten en is de omgrenzing van één object. Met differentiërende operatoren, waarvan een groot aantal zijn ontwikkeld, zoals Prewitt-, Sobel- en Laplaceoperator [Rosenfeld and Kak, 1982; Davies, 1975], elk met specifieke eigenschappen, kunnen randen worden gedetecteerd. Op grond van grijswaarde, tex tuur, vorm, afmetingen en/of relaties met de andere objecten (topologie) kan het gebied dat door de rand wordt ingesloten, worden geclassificeerd. In samenwer kingsverband tussen de sectie patroonherkenning van de Faculteit Technische Natuurkunde van de TU Delft, KLM-Aerocarto BV en het Laboratorium voor Fotogram- metrie en Remote Sensing wordt thans een onderzoek uitgevoerd naar geautomatiseerde detectie en classifica tie van een beperkte set van objecten, met name Iijn- elementen zoals wegen, spoorwegen en sloten, in gedi gitaliseerde kleuren luchtopnamen. Randdetectie is overigens niet alleen van belang voor de classificatie, maar ook voor het vinden van corresponderende pun ten. c. Region growing Bij region growing wordt gestart op pixelniveau. De grijswaarden van de nabuurpixels worden vergeleken met het startgebied en volgens statistische criteria wordt beslist of elk nabuurpixel er al dan niet mee kan worden verenigd. Vindt vereniging plaats, dan worden van het gegroeide gebied de statistische eigenschappen bepaald en de nieuwe nabuurpixels worden ermee vergeleken. De groei gaat net zolang door tot geen nabuurpixel meer wordt gevonden, dat met het gebied kan worden ver enigd. Vervolgens wordt in een nog niet afgezocht ge bied van het beeld een nieuwe startpixel gekozen en de cyclus herhaalt zich. Hoewel region growing voor veel toepassingen de beste object detector is, is dit echter nog de vraag voor digitale luchtopnamen, wegens de vele voorkomende objectsoorten hierin en de grote rekentijd die deze operator vergt. CORRESPONDENTIE PROBLEMATIEK In de stereofotogrammetrie worden corresponderende punten gevonden door ze aan te wijzen met meetmerken in een ruimtelijk model. Bij digitale beelden kan men een zelfde procedure volgen, wat ook daadwerkelijk wordt gedaan met behulp van de anaglyfenmethode [Kunji 1984], maar het grote voordeel van digitale beelden, geautomatiseerde verwerking en, voor bepaalde toe passingen, het real-time ter beschikking komen van de resultaten, gaat daarmee in feite verloren*). In digitale beelden is het niet mogelijk om uitsluitend op grond van grijswaarden corresponderende pixels te vin den, daar er tal van pixels zijn met dezelfde grijswaarde. Bovendien kunnen door inwendige radiometrische ver storingen en door belichtingsinvloeden (bijvoorbeeld schaduw en reflectie) de grijswaarden van corresponde rende pixels van elkaar verschillen. Om corresponderen de pixels rekenkundig op te sporen, moeten statistische 286 NGT GEODESIA 86

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1986 | | pagina 12