PROJECT GEBIEDEN
MERAUKE IE N
500 000
Fig. 2. Merauke projecten in verhouding tot Nederland.
sonen, die wekelijks lijnvluchten onderhoudt tussen
Merauke en diverse plaatsen in het binnenland. Voor ons
doel werd het vliegtuig echter meestal gecharterd. Vanaf
de laatste landingsplaats, in dit geval Bade, werd de reis
dan weer voortgezet met boten tot aan het kamp aan de
rivier, en van daaruit weer te voet naar de kampen in het
gebied. De gemiddelde loopsnelheid in het bos, langs
paden die bezaaid lagen met omgevallen bomen, door
beken heen voerden, of door gebieden die geheel onder
water stonden, bedroeg vier kilometer per uur. Per dag
werd dan niet meer afgelegd dan ongeveer twintig kilo
meter, omdat na het middaguur de vermoeidheid en de
hoge temperatuur, ongeveer vijfendertig graden Celsius,
hun tol eisten.
4. Kampen
a. Rivier kamp
De eerste zorg voordat men het bos in ging, was het
aannemen van arbeiders. Deze werden uit de omliggen
de dorpen aangetrokken; voor een parang (groot kap
mes) moesten de mensen zelf zorgen. Wat wel werd uit
gereikt, zij het in bruikleen, waren een bord, een lepel,
een mok, een paar laarzen en een muskietennet. Ook
voedsel en medicijnen werden gratis verstrekt. Een be
langrijk onderdeel uit het voedselpakket was de tabak;
iedere week kregen de mensen twee pakjes uitgereikt.
Met de arbeiders werd eerst het kamp langs de rivier
opgezet. Zo'n kamp bestond uit tenten, waarin zowel
arbeiders als topografen en kampmanagers moesten sla
pen, en verder dienden er een magazijn en een keuken
te zijn. Het geraamte van de tenten werd gemaakt van
boomstammetjes en takken, verbonden door vezel van
boomschors of, indien aanwezig, met gespleten rotan.
Als overkapping werd over het geheel een zeil getrok
ken. De slaapplaatsen in de tenten bestonden uit verho
gingen van hetzelfde materiaal, evenals het overige
meubilair". Het enige wat nodig was om een kamp te
maken, was dus een zeil en parangs, het overige mate
riaal werd door het bos geleverd.
b. Basiskamp
Een tweede soort kamp dat moest worden gebouwd,
was het basiskamp. Van daaruit zouden later alle ploe
gen in het gebied worden voorzien van voedsel en mate
riaal. De plaats moest zo worden gekozen, dat het cen
traal in het gebied en langs een riviertje of beekje met
voldoende water lag. Dat water was nodig om te koken,
te drinken, te baden en kleren te wassen. Per man was
ongeveer zeven liter per dag nodig.
Bedroeg de afstand tussen rivierkamp en basiskamp
meer dan ongeveer vijfentwintig kilometer, dan werd er
nog een overnachtingskamp tussen gebouwd. De paden
tussen de diverse kampen werden gekapt op met het
kompas bepaalde richtingen. Aanvoer van voedsel en
materiaal gebeurde met mankracht, totdat een landings
plaats voor de helikopter was gemaakt.
De onderlinge contacten tussen de verschillende kam
pen en met Merauke werden onderhouden met behulp
van kortegolfzenders. De daarvoor benodigde elektrici
teit werd geleverd door accu's, die van tijd tot tijd wer
den opgeladen met een generator.
c. Bivakken
Vanuit het basiskamp werd met het werk begonnen.
Werd de loopafstand te groot, dan werden kleine kamp
jes gemaakt. Deze bivakken waren ook weer gelegen
aan een riviertje, en bestonden uit één tent en een afdak
om onder te koken. In zo'n bivak verbleven één tot drie
groepen, die elk uit een topograaf en vijf arbeiders be
stonden. Per bivak werd dan nog een arbeider aan de
groep toegevoegd, die moest koken. De bevoorrading
gebeurde wekelijks vanuit het basiskamp; daarvoor wa
ren ongeveer twintig arbeiders nodig.
5. Kappen
Na het kappen van de toegangspaden tussen de kampen
werd begonnen met de primaire en secundaire raaien.
Deze werden direct voldoende breed gemaakt, anderhalf
tot twee meter, in de eerste plaats voor het meten van
de veelhoeken, maar ook omdat zij later moesten dienen
als bevoorradingsweg. Het kappen zelf gebeurde met
een parang en een kleine bijl; voor bomen in de primaire
raaien werden kettingzagen gebruikt. De tertiaire raaien
werden zo breed gemaakt, dat er later met een water
pasinstrument doorheen kon worden gemeten.
Voor het bepalen van de richting van de primaire en
secundaire raaien werd gebruik gemaakt van een TO van
Wild. Bij de tertiaire raaien werd alleen de eerste twee
honderd meter met een TO aangegeven en werd de rest
op het oog verlengd. Over een kapafstand van ongeveer
vier kilometer zat er dan een afwijking in, die niet
meer bedroeg dan honderd meter, wat voor dit werk
acceptabel was. Werd deze afwijking overschreden, dan
werd opnieuw gekapt In de raaien werden elke vijftig
meter piketten (dikke takken) geplaatst, voorzien van
raaicode en nummer. De afstanden werden gemeten
met nylonkoorden.
Elke keer dat de afstand tussen bivak en plaats van wer
ken te groot werd, verplaatste men het bivak, wat een
dag in beslag nam. Alleen het zeil en het kookgerei gin
gen mee; het geraamte van de tent bleef staan, zodat
dat later weer kon worden gebruikt door andere meet-
ploegen.
296
NGT GE0DESIA 86