6. Waterpassing a. Meten Nadat voldoende raaien waren gekapt, kon worden be gonnen met waterpassen. Hiervoor werd gebruik ge maakt van automaten van Topcon (AT-D3 en AT-F2). Door alle raaien werd een lengteprofiel gemeten; het was voldoende om op de plaats van de eerder genoemde vijftig meter-punten een hoogte te nemen, aangevuld met punten bij de kruising met de beekjes. Ook de as van de beekjes werd meegemeten om later de kaart te kun nen verbeteren. Als hoogtepunt deden zij geen dienst. De primaire en secundaire raaien werden heen en terug gemeten, alsmede de tertiaire raaien, die slechts aan één zijde waren verbonden. De overige raaien werden dus alle in heengang gemeten. b. Berekenen Bij de berekening van de resultaten werd gebruik ge maakt van een Epson HX 20 draagbare computer. Van iedere raai werden de meetgegevens van de heengang ingevoerd en direct uitgeprint met aan het eind het hoogteverschil en de afstand tussen begin- en eindpunt. De terugmeting van de primaire en tertiaire raaien werd met de hand berekend, waarna werd gecontroleerd of heen- en teruggang voldeden aan de eis van 25 ]/D (D is de afstand in kilometers) voor de primaire waterpas sing. Voor de tertiaire meting mocht de sluitfout niet groter zijn dan de helft van het interval tussen de con tourlijnen, in dit geval 2,5 meter. Als alle raaien aan deze eis voldeden, werd de gehele kring berekend en de se cundaire raaien gecontroleerd. Sluitfouten werden even redig aan de afstand ingedeeld. Tevens werden de af standen van de beekkruisingen uitgeprint. Als referentiehoogte diende de hoogte van een in het midden van het gebied gelegen punt. Deze hoogte werd verkregen uit het met een barometrische hoogtemeter gemeten verschil met Merauke, afgerond op vijf meter. Met deze hoogte werden nu de begin- en eindpunten van alle raaien berekend en in de computer ingevoerd. Deze berekende dan alle hoogten en afstanden van iede re raai afzonderlijk; sluitfouten werden naar de afstand ingedeeld. 7. Polygoon a. Meten Zoals reeds in hoofdstuk 2, onder b, is vermeld, waren al vóór de waterpassing de bench-marks geplaatst. Zij dienden in een latere fase als uitgangspunten voor de uitzetting van geplande wegen en dorpen. De punten werden verzekerd met pvc-buizen van één meter lengte en een doorsnede van 25 centimeter, waarvan vijftien centimeter boven het maaiveld bleef. In en rondom de buis werd beton gestort, waarvoor alleen het cement moest worden aangevoerd. Zand en grind werden uit de beekjes gehaald. Als centrering werd bij het storten een stuk betonijzer in de buis geplaatst. Over deze bench marks werd de polygoon gemeten. Tussenpunten be stonden uit de eerder genoemde boomstam-piketten met spijker. De eis dat de zijden van de veelhoek niet korter mochten zijn dan tweehonderd meter, gaf op sommige plaatsen nog weieens problemen. Dan weer was het terrein te geaccidenteerd, of stonden er nog bomen in de weg, dan weer was de raai niet recht! Bij deze metingen werd gebruik gemaakt van Kern appa ratuur: de DKM2-AE voor de richtingen en de DM 502 voor de afstanden. Verder werd dwangcentrering toege past bij een nauwkeurigheidseis van 1 5 000. De ge middelde meetsnelheid bedroeg ongeveer twee kilome ter per dag. b. Zonswaarneming Om de oriënteringen te kunnen berekenen en te contro leren, werden op diverse plaatsen zonswaarnemingen verricht. Per vijftig polygoonzijden of binnen een afstand van tien kilometer werd een volledige waarneming ge daan, met een secondentheodoliet waarvan de index- fout reeds bekend was en het zonneprisma van Roelofs. Ook voor deze metingen moesten weer richtingen wor den vrijgekapt, één voor de ochtend- en de andere voor de middagwaarneming. Daardoor en deels omdat de be wolking, vooral in de regentijd niet wilde optrekken vroe gen deze waarnemingen veel tijd. c. Paspunten Ter controle van de fotomozaïeken werden nog enkele paspunten ingemeten. Deze werden vaak gevormd door een solitaire boom in dunnere begroeiing, bijvoorbeeld aan of in het moeras (rawa). Het paspunt werd altijd meegemeten met de polygoon. De paspunten moesten zowel op de luchtfoto's als op satellietopnamen (LAND- SAT) te identificeren zijn. d. Berekening De oriënteringen uit de zonswaarnemingen werden met de hand berekend. Voor de berekening van de polygo nen werd weer de Epson HX-20 ingeschakeld. Deze leverde dan de coördinaten in een lokaal stelsel, die later werden omgerekend naar het UTM-stelsel. De UTM- coördinaten van de paspunten werden daarvoor gehaald uit (LANDSAT) satellietbeelden. PHASE BMP., AERIAL PHOTO'. «MAILABLE. SKP'i NO AERIAL PHOTO* MAILABLE SKP* ONLY LA NO BAT AMAILABLE phMC nu SKPV AREA.AIRUL PHOTO. MAILABLE SCALE I IÖOOÜOO Fig. 3. Ligging van de migratiegebieden. NGT GEODESIA 86 297

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1986 | | pagina 23