ff K' Yv2 Yv1 Xv2 methode cumulatief werkt, dient de lengte van het apparaat zo groot mogelijk te zijn, echter om „klem lopen" te voorkomen, is ongeveer 1,50 m het meest praktisch gebleken. Om de nauwkeurigheid te verho gen, dienen meerdere waarnemingen te worden ge daan. Voor nauwkeurigheden van de torsiemeter: zie hoofdstuk 11. Fig. 8. d. Indien aan een te meten object twee meetkokers wor den bevestigd (fig. 9), kan de torsie van de beide ko kers worden gevonden via berekening met behulp van de gemeten verticale hoeken. Een voorwaarde is dat noch het object, noch de meetkokers tijdens het inbrengen deformeren. Berekenen we Yv1, Xv1, Yv2 en Xv2, dan vinden we de benaderde positie van A1 ÏQS Fig. 9. NGT GEODESIA 86 en B1. Nu kan yz worden berekend. Indien yi en yz een zekere tolerantie overschrijden, dient de bereke ning te worden herhaald, waarbij de rotatie voor het eerste interval (y 1 yz) 12 is. Een controle is: af stand A B A1 B1. 8. Kalibratie Bij geodetische metingen kan men door meerdere waar nemingen niet alleen de nauwkeurigheid verbeteren, maar ook diverse foutenbronnen elimineren. Bij de hier toegepaste elektronische apparatuur is de kalibratie van de sensor de belangrijkste factor. Deze kalibratie dient dan ook regelmatig plaats te vinden. De kalibratie ver loopt als volgt: Stel we kiezen een sensor met een hoekbereik tot onge veer 15 deg. De fabrikant heeft de sensor dusdanig af geregeld, dat 15 deg overeenkomt met een bekende spanning (over het algemeen is dit 10 volt). Elke tussen liggende hoek wordt bepaald door de afgegeven span ning. Plaatsen we de sensor op een vlak waarvan de hel ling bekend is, dan kunnen we de hoekwaarden vergelij ken. Wanneer het referentievlak verticaal wordt gezet, zal de sensor in twee standen nul dienen aan te geven. Bij een helling van 15 deg zal de spanning 10 volt moeten zijn. Zowel de nulpuntsafstelling als de versterking van het signaal kan elektronisch worden gejusteerd. 9. Toepassingsgebied Zoals gezegd wordt de elektronische inclinometer ge bruikt voor de positiebepaling in de geotechniek. Hierbij worden minder hoge nauwkeurigheden nagestreefd, zo dat het meetsysteem hierop is aangepast. In de civiele techniek wordt de mobiele inclinometer voornamelijk in gezet voor relatieve metingen, zoals deformaties van constructies (damwanden, heipalen, kademuren en grondverplaatsingen ten gevolge van zijdelingse drukken (dammen, dijken, opspuitingen). Ingeval van metingen aan constructies worden de meet kokers vooraf aan de elementen aangebracht (lassen), en bij grondverplaatsingen worden ze ingeboord en „verankerd" in de pleistocene laag (bijvoorbeeld zand). Eventueel wordt de buis homogeen opgesloten door middel van grondversteviging (bijvoorbeeld bentoniet). In deze gevallen wordt over het algemeen een kunststof buis gebruikt. Bij deformatiemetingen, waarbij de abso lute X en Y waarden van minder belang zijn, wordt in eerste instantie een nulmeting uitgevoerd, die als refe rentie dient. Indien de herhalingsmetingen op dezelfde plaatsen worden uitgevoerd als de nulmeting, kunnen permanent aanwezige foutenbronnen worden geëlimi neerd. Ofschoon deze wel worden toegepast, wordt over me tingen ter beoordeling van de absolute stand van een (ondergrondse) constructie, vooral als het gaat om schoorstanden, nogal sceptisch gedacht. Dat dit, indien foutenbronnen worden verwaarloosd, niet ten onrechte is, toont de testmeting aan. Een anecdote hierbij is, dat een meting met een elektronische inclinometer uitwees, dat twee naast elkaar geheide profielen elkaar doorboor den. De werkelijke reden was echter een foutieve bere kening, doordat de ondergrondse rotatie van de meet- koker niet was opgenomen! N.B. Het ligt in het voornemen van Ingenieursbureau Havenwerken Rotterdam nadere publikatie te doen om trent de toepassing. (Deformatie)metingen aan bovengrondse constructies die met optische apparatuur niet toegankelijk zijn, zou- 337

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1986 | | pagina 11