IblH van de theorie zijn daarom welbewust weggelaten, met name de soms optredende onderlinge beïnvloeding van waarnemingen. In landmeetkundige kringen wordt het begrip nauwkeu righeid gesplitst in twee onderdelen: precisie en be trouwbaarheid. De hoofdstukken 2 t.m. 7 behandelen de precisie, in hoofdstuk 8 staan enkele opmerkingen over de betrouwbaarheid. Het is de taak van de vakman precisie en betrouwbaar heid zo te combineren, dat een betaalbaar, voldoende nauwkeurig, produkt tot stand komt. Dit moet hij berei ken door een verantwoorde keus te doen uit de moge lijke meet- en controlemethoden. Een kaart is een verkleining van de werkelijkheid op een bepaalde schaal. Om die werkelijkheid te kunnen verklei nen, moet zij eerst worden opgemeten of gefotogra feerd. Daarna kunnen meetgegevens of foto's worden verwerkt tot kaarten. Vervolgens zal de gebruiker aan de kaarten maten ontlenen, die door vermenigvuldiging met de kaartschaal worden terugvertaald naar de werke lijkheid. Uit het onderstaande zal blijken, dat niet mag worden verwacht dat deze terugvertaalde werkelijkheid vol komen gelijk is aan het punt van uitgang: de werkelijk heid zelf. Met behulp van het begrip standaardafwijking zal wor den aangegeven binnen welke grenzen de te verwachten verschillen mogen liggen, zonder dat ze als fouten kun nen worden bestempeld. Op verschillen, die binnen deze verwachtingen liggen, kan de kaartgebruiker de produ cent niet aanspreken. Ondanks alle voorzorgen en controles kunnen toch ver schillen worden gevonden, die buiten de verwachtingen vallen. Het blijft altijd mogelijk, dat grove fouten niet worden ontdekt. Hierop kan de producent wel worden aangesproken. 2. Vervelend verschijnsel bij meetprocessen De produktiehandelingen bij de kaartvervaardiging (zo als het meten van lengtes en richtingen, het plaatsen van het meetmerk van een uitwerkingsapparaat van stereo foto's in het daarin zichtbare model van het terrein, het kaarteren van de ligging van een kabel op de kaart enz.) vertonen alle een merkwaardige eigenschap: bij herha ling treden verschillen op in de uitkomsten. Voorbeeld: met een bepaalde meetmethode worden 50 waarnemingen gedaan van één afstand. Ze blijken te va riëren tussen 288,109 en 288,134 m met een gemiddelde van 288,121 m. Na indeling van die waarnemingen (die we kortheids halve niet vermelden) in op een bepaalde manier gedefi nieerde klassen, blijken er in sommige klassen weinig op te treden, in andere klassen duidelijk meer: klasse frequentie relatieve frequentie 288,108 - 288,113 4 0,08 288,113 - 288,118 9 0,18 288,118 - 288,123 17 0,34 288,123 - 288,128 15 0,30 288,128 - 288,133 3 0,06 288,133 - 288,138 2 0,04 Het is handig de aantallen waarnemingen per klasse te delen door het totale aantal; dit quotiënt heet de rela tieve frequentie. Van het totaal van de metingen kan een grafische voor stelling worden gemaakt (histogram) door de klasse- grenzen op een as aan te geven en op die as kolomme tjes op te richten, waarvan de oppervlakte gelijk is aan de relatieve frequentie. Histogrammen van relatieve fre quenties van waarnemingsreeksen met ongelijke aantal len kunnen nu onderling worden vergeleken. Als het ongemakkelijke verschijnsel van de spreiding van waarnemingen niet bestond, zou het histogram bestaan uit een enkele kolom. Alle waarnemingen vallen in de klasse van ,,de afstand". De frequentie hierin is 50 en de relatieve frequentie is 1 (fig. 1). In het voorbeeld van de lengtemeting echter treedt wel degelijk spreiding op en het histogram zakt daardoor in elkaar (fig. 2). De totale oppervlaktes van de histogrammen in fig. 1 en 2 zijn gelijk. 1,0 0.08 0,18 0.34 0,30 0.06 0.04: 288,118 288.123 Fig. 1. 18,108 .113 .118 ,123 ,128 ,133 ,138 Fig. 2. Als dezelfde waarnemer met dezelfde meetmethode en onder dezelfde omstandigheden een andere afstand 100 keer gaat meten en de resultaten weer verwerkt tot een histogram met dezelfde klassebreedtes, ontstaat een histogram, dat redelijk goed zal blijken te passen op zijn histogram van de 50 waarnemingen van de eerste af stand. Minder ervaren waarnemers of minder nauwkeu rige meetmethoden leveren plattere en bredere histo grammen op. De breedte van het histogram blijkt een maatstaf te zijn voor de precisie van de waarnemingen. In fig. 3 zijn twee histogrammen naast elkaar geplaatst; het hoogste histogram is gebaseerd op preciezere waar nemingen dan de waarnemingen, waarop het laagste histogram stoelt. Fig. 3. 426 NGT GEODESIA 86

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1986 | | pagina 16