3009
3008
3010
4110
3208
Punt
w„
Wy
w,
wh
2673
-1,88
-2,58
-2,10
-2,00
2198
-3,22
0,49
1,66
1,35
1195
1,53
5,27
0,79
-3,99
1671
1,61
1,97
-2,42
-2,38
1260
4,59
-4,29
1,64
-1,44
2264
-2,43
-2,18
0,69
-1,44
Tabel 4. Experiment 2: w-toets x, y, z coördinaten.
w<j>
wbz-
W/C'
Wló'
-8,65
-3,28
0,51
-3,08
Tabel 5. Experiment 2: w-toets relatieve oriënteringselementen.
Wjxl
Wjvl
WCL
WJXR
WjYR
WCR
2,48
-7,49
-0,10
2,94
1,06
0,16
Tabel 6. Experiment 2: w-toets inwendige oriënteringselementen
Het resultaat is, dat de grootste w-waarde in de tabellen
4 t.m. 6 gelijk is aan - 8,65 voor het oriënteringselement
w^,- van de rechtercamera, waarin de grove fout voor
de meting is geïntroduceerd. Beide experimenten tonen
het nut aan van de w-toets, die ook relatief kleine fouten
duidelijk weet op te sporen.
loge stereo-uitwerkingsinstrument (AIO) mag worden
aangenomen: ox ery 7ju en oz 0,04%o Z en voor
de analytische plotter (Planicomp): erx <ry 3p en
oz 0,02%o Z.
Toepassing van de foutenvoortplantingswet levert de
standaardafwijkingen voor het toetsen van de waarne
mingen bij de analytische absolute oriëntering: crx
<jy 11/ten crz 0,12%o Z voor het analoge instrument
en <tx CTy 8p, oz 0,09%o Z voor de analytische
plotter.
De met het analoge uitwerkingsinstrument uitgevoerde
meting wordt ook na herhaling van de meting verworpen
(punt 3010: wy 5,8). De meting met de analytische
plotter wordt na toetsing aanvaard. Een verklaring voor
het niet aanvaarden van de meting met het analoge
instrument kan zijn, dat het instrument opnieuw moet
worden gekalibreerd.
De grenswaarden die zijn berekend na de absolute oriën
tering van de Planicomp-meting bedragen voor de x, y
coördinaten gemiddeld 16 cm (met een maximale sprei
ding van 5 mm) en voor de z-coördinaten: dubbelpunten
59 cm, enkele punten 78 cm. De invloed van een niet
ontdekte fout ter_grootte van de grenswaarde wordt ge
geven door de A waarden (externe betrouwbaarheid,
basisonafhankelijk). Deze waarden worden gegeven in
tabel 7.
6. Toetsen onder praktijkomstandigheden
De in hoofdstuk 5 beschreven experimenten zijn uitge
voerd met bijna foutloze terreincoördinaten van de
paspunten en géén instrumentele fouten. Om aan te slui
ten bij de praktijk van de luchtkaartering wordt hierna
nog een experiment beschreven, waarbij voor de pas-
punten gebruik wordt gemaakt van terreincoördinaten
die verkregen zijn na aerotriangulatie en blokvereffening.
Tevens wordt rekening gehouden met instrumentele on
nauwkeurigheden. De metingen zijn uitgevoerd met een
analoog en een analytisch uitwerkingsinstrument.
De fotografiegegevens zijn: fotoschaal 1 4000, camera-
constante 305 mm. De ligging van de paspunten
wordt gegeven in fig. 3. De punten die vlak bij elkaar
liggen, worden als dubbelpunten aangeduid.
Fig. 3. Globale paspuntligging.
De standaardafwijkingen van de uit de blokvereffening
verkregen terreincoördinaten bedragen: crx cry 7
micron op fotoschaal en erz 0,08%o van de vlieg
hoogte. Als standaardafwijkingen voor de te registeren
modelcoördinaten wordt aangenomen crx <ry 4 mi
cron en a2 0,06%o Z. Uit kalibratiegegevens blijkt, dat
voor instrumentele onnauwkeurigheden voor het ana-
Punt
Ax
Ay
Az
3008
7,6
7,6
12,0
3009
7,9
7,9
10,6
3010
9,3
9,3
28,8
4110
8,2
8,2
12,3
4111
CO
00
8,7
14,1
3208
9,3
9,3
39,3
Tabel 7. Uitwendige betrouwbaarheid. Basisonafhankelijk.
De basisafhankelijke externe betrouwbaarheid wordt be
rekend door eerst de invloed op de transformatiepara
meters te berekenen van een niet ontdekte fout ter
grootte van de grenswaarde, en vervolgens via de for
mule van de gelijkvormigheidstransformatie het effect
op alle andere coördinaten te bepalen.
De grootste grenswaarde voor de z-coördinaat van punt
3208 bedraagt 82 cm. Een niet ontdekte fout ter grootte
van deze grenswaarde verandert de getransformeerde
modelcoördinaten, zoals aangegeven in tabel 8. De
grootste grenswaarde in de x, y coördinaten bedraagt
voor 3010: 0,164 m. In tabel 9 wordt de invloed van een
fout ter grootte van deze waarde gegeven.
Uit de tabellen 8 en 9 blijkt, dat bij ongecorreleerde waar
nemingen een fout ter grootte van de grenswaarde in
een van de z-coördinaten een te verwaarlozen invloed
heeft op de x en y coördinaten. Het omgekeerde geldt
ook. Verder kan worden aangenomen, dat het gebruik
van de bijzondere alternatieve hypothese voor het op
sporen van grove oriënteringsfouten en hoogte-instel-
fouten van het meetmerk in het hierboven beschreven
experiment minder nauwkeurig zal zijn, omdat instru
mentele onnauwkeurigheden en niet foutloze terrein
coördinaten van de paspunten het toetsen van de bijzon
dere alternatieve hypothese nadelig beïnvloeden.
Een homogene betrouwbaarheid wordt verkregen bij ge
lijke grenswaarden en A waarden. Wat de planimetrie (x,
y coördinaten) betreft, worden voor de paspuntconfigu-
ratie van fig. 2 ongeveer gelijke grenswaarden en A
NGT GEODESIA 87
19