f (N„ - (fs-fAMt> De uit de looptijd r verkregen p heet pseudo-afstand vanwege de fout A r in de synchronisatie van de ont- vangerklok; xs en xA zijn de positievectoren van de satelliet S en het opnamepunt A. Uit vier van dergelijke vergelijkingen worden de x, y en z coördinaat van A en de klokfout Ar berekend. Het spreekt vanzelf, dat de meetkundige verdeling van de vier satellietposities S1( S2, S3 en S4 aan de hemel ten opzichte van A de te be halen precisie in belangrijke mate beïnvloedt. De looptijd r wordt bepaald door correlatie van de uitgezonden code, C/A of P, met een identieke in de ontvanger gege nereerde kopie. Geïntegreerde dopplermeting maakt gebruik van de af standsverandering van de satelliet in het tijdsinterval At ti - tj (vergelijk fig. 6). Het is Pi - Pi Ag xs(tj) - xA| - I xs(tj) - XA I TS Fig. 6. Principe dopplermeting. waarbij fs de door de satelliet uitgezonden frequentie, fA de ontvangerfrequentie en Njj de zogenaamde dop- plercount over het tijdsinterval Zit zijn. Ook hier kunnen uit meerdere van deze vergelijkingen de coördinaten van A worden afgeleid. De meest nauwkeurige methode is de fasemeting. Hier bij wordt gebruik gemaakt van de draaggolf L1 (of van L1 en L2). De gemeten fase tussen punt A en satel liet S kan worden uitgedrukt als <1>a -^|xs-XaI N a Daarbij is fs de frequentie van de draaggolf, N het on bekende aantal gehele golflengtes van de draaggolf, a op de ontvanger betrekking hebbende systematische fouten en op de satelliet betrekking hebbende syste matische fouten. Bij de fouten van het type P behoren bijvoorbeeld fouten in de satellietklok en delen van de invloeden van de atmosfeer, bij a hoort de fout in de ont- vangerklok en de invloed van de atmosfeer in de omge ving van de ontvanger. Fouten van het type a worden geëlimineerd door verschillen in de fasemeting naar één satelliet op twee tijdstippen te nemen, fouten van het type P door verschillen tussen twee of meer ontvangers. Worden fasemetingen op een aantal stations, over een langer tijdsinterval en naar meerdere satellieten uitge voerd, dan kan ook het aantal van de onbekenden N tot een enkele worden teruggebracht. Voor een eenduidige oplossing zijn goede benaderde coördinaten van de meetstations noodzakelijk. Alleen met fasemeting kan het hoogst mogelijke precisieniveau van GPS worden bereikt. Voor gedetailleerde informatie over de ver werking van fasemetingen zij verwezen naar [Goad en Remondi, 1983], [Remondi, 19841, [Goad, 1985], [Lind- lohr en Wells, 1985] en [De Jong, 1986], Normaliter vereist de reconstructie van de draaggolf in de ontvanger kennis van de codes. Omdat echter te ver wachten is, dat de P-code voor niet-militaire gebruikers niet of nauwelijks ter beschikking komt, zijn ook ont vangers ontwikkeld, die fasemetingen toestaan zonder kennis van de P-code, zie bijvoorbeeld [Yunck, 1982] of [Bock et al., 1984]. Wat is nu de haalbare nauwkeurigheid? De standaard afwijking van de meting zelf houdt verband met het oplossend vermogen en kan bij benadering worden uit gedrukt als: a A K [Martin, 1978] met Zl de golflengte of chiprate en K een van de gekozen ontvangsttechniek afhankelijke constan te. Met K 0,036 levert dit: C/A: Zl 293,0 m - er 10 m P Zl 29,3 m -» a 1 m L1 A 0,2 m -» er 1 mm. Door herhalingsmetingen kan het toevallige aandeel in a nog verder worden verminderd. Het is echter niet duide lijk tot welk niveau. Verdere foutenbronnen zijn o.a. de onzekerheid in de satellietpositie (baanfout), klokfouten in de satelliet en ontvanger, de invloed van de ionosfeer en troposfeer en ,,multipath"-effecten. De invloed van de ionosfeer kan door het meten op beide draaggolven bijna volledig worden geëlimineerd. Dit leidt tot het in ta bel 3 gegeven foutenbudget voor de enkelpuntsbepa- ling. Bij het meten van basislijnen wordt met bovenge noemde verschilmetingen het foutenniveau aanzienlijk omlaag gebracht. Uit deze tabel volgt dat enkelpunts- bepaüng met een precisie van 1 a 2 m, bij een meettijd van 5 uur bereikbaar is. Relatieve plaatsbepaling met fasemetingen is met een relatieve precisie van 2-10~6 tot W~7 mogelijk, dat wil zeggen een afstand van 10 km kan op 2 cm tot 1 mm worden bepaald. De precisie van 10~7 kan echter alleen met een duidelijk verminderde baan fout worden bereikt. De coördinaten of coördinaatver- schillen worden in het World Geodetic System 72 of 84 (WGS72 of WGS84) uitgedrukt. Foutenbron enkel punt baseline cm cm satelliet: positie 150 (1000) 1 - 5 klok 100 2 - 3 propaqatie: ionosfeer 50 - 1500 troposfeer 100 2 - 4 multipath 100 ontvanqer: C/A 1000 P 100 draaggolf 5 2 - 5 klok afhankelijk 4 Tabel 3. Grootteorde foutenbronnen GPS. De voor- en nadelen van GPS zijn in tabel 4 samengevat. Met GPS is absolute plaatsbepaling mogelijk. Vermel denswaard is de enorm hoge te behalen relatieve nauw keurigheid en de zeer eenvoudige bediening van de apparatuur. Voor het bereiken van de hoogste nauwkeu righeid zijn echter de ontvangst van beide draaggolven en daarnaast een zeer nauwkeurige en dus dure klok noodzakelijk. Een nadeel is het vereiste vrije zicht tussen de antenne en de satellieten; dit beperkt de toe pasbaarheid van GPS. Verder bestaat nog grote onze kerheid over het tijdstip waarop het systeem echt opera- satelliet 6 NGT GEODESIA 87

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1987 | | pagina 6