/3JW Voor gebieden met meer reliëf is het lastig werk om de hoogten telkens van de kaart af te lezen. In dat geval kunnen hoogtelijnen op de kaart worden gedigitaliseerd en in een file worden opgeslagen. Met de gegevens over de in- en uitwendige oriëntering van de camera kunnen de hoogtelijnen dan naar de foto worden getransfor meerd. Deze getransformeerde hoogtelijnen worden op een transparant geplot, welke als overlay op de foto wordt gelegd. Foto met overlay worden dan op de digi tizer gelegd. Voor alle gedigitaliseerde punten kan nu de hoogte van de overlay worden afgelezen en via het toet senbord ingevoerd, zodat de kaartcoördinaten kunnen worden berekend en opgeslagen, samen met de hoogte. Het invoeren van de hoogte via het toetsenbord is lastig tijdens het meten. Daarom zal binnenkort een andere werkwijze worden ingevoerd bij dit systeem. Daarbij wordt uit de gedigitaliseerde hoogtelijnen en andere hoogtegegevens een hoogteraster geïnterpoleerd. Dit hoogteraster wordt opgeslagen in een file, zodat voor ieder aangemeten beeldpunt automatisch de bijbehoren de hoogte kan worden gevonden. In dat geval worden tijdens de meting alleen nog hoogten via het toetsenbord ingevoerd voor speciale objecten, zoals daken van hui zen enz., waarvoor geen informatie in het hoogteraster beschikbaar is. 4.2. Structuur van de database Inhoud. Het systeem heeft een database met een een voudige structuur; deze bevat drie soorten gegevens: - de cameragegevens zijn in een file opgeslagen, zodat voor iedere foto die wordt gedigitaliseerd, de gege vens voor de inwendige oriëntering beschikbaar zijn; - in dezelfde file zijn de parameters van de uitwendige oriëntering van iedere foto opgeslagen, te weten: de positie van het optische centrum in het terreinstelsel en de draaimatrix R; - elk terreinobject kan in semantische zin door maxi maal drie labels worden beschreven. De geometrie van deze objecten wordt vastgelegd door een poly goon, die de vorm of omgrenzing beschrijft. De ka rakteristieke punten van zo'n polygoon worden op de foto aangemeten. Met behulp van de toegevoegde hoogte-informatie en de oriënteringsgegevens van camera en foto worden de terreincoördinaten van de aangemeten punten berekend. De polygoon wordt in de database opgeslagen met de drie labels, gevolgd door een serie terreincoördinaten met daaraan toegevoegd de hoogte van alle polygoon- punten. Enkelvoudige punten, puntobjecten, kunnen ook in deze polygoonvorm worden opgeslagen. De ge gevens over alle op een foto aangemeten objecten wor den achter elkaar op een file opgeslagen. Ook gegevens over objecten op andere foto's of kaarten kunnen aan deze file worden toegevoegd. Bewerkingen. Drie routines zijn beschikbaar om de op geslagen topografische gegevens te bewerken. Een rou tine selecteert polygonen aan de hand van hun labels. Zodoende kunnen gewenste polygonen worden geselec teerd voor verdere bewerkingen. Een tweede routine transformeert de coördinaten van een dergelijke poly goon naar elk gewenst coördinatenstelsel. Twee soorten transformaties kunnen worden uitgevoerd. Door middel van een gelijkvormigheids- of affiene transformatie kun nen de opgeslagen terreincoördinaten naar een ander terrein- of kaartstelsel worden getransformeerd. Het is echter ook mogelijk de betrekkingen (2) in omgekeerde zin te gebruiken; de terreincoördinaten worden dan om- IMAGE 1 CZ> DIGITIZER PERS. COMP. PLOTTER MAP Fig. 4. gerekend tot fotocoördinaten in een foto, waarvan de oriënteringsgegevens beschikbaar zijn. De derde routine plot de geselecteerde en getransformeerde polygonen. Met deze drie routines is het mogelijk kaarten, kaart- overlays of foto-overlays te plotten van de gegevens in de database. De inhoud van de kaart of overlay kan naar wens worden samengesteld. 5. Toepassingen Er is een groot aantal toepassingsmogelijkheden, zij het alle met een grote beperking. Die is gelegen in het feit, dat voor alle te kaarteren punten hoogte-informatie nodig is, of het terrein moet vlak zijn. Verder moeten in het betrokken gebied voldoende paspunten bekend zijn. Daardoor kan het systeem alleen worden gebruikt in gebieden waar al kaartinformatie beschikbaar is. Het gebruik ligt dan ook voornamelijk op het gebied van het bijwerken van kaarten of het overbrengen van foto-inter- pretatiegegevens naar een kaart, waardoor nieuwe beeldinformatie aan een kaart kan worden toegevoegd (fig. 3). Al eerder is uitgelegd hoe op een kaart gedigitaliseerde hoogtelijnen numeriek op een foto worden geprojec teerd om zodoende een overlay te maken. Dit kan men natuurlijk ook voor andere topografische gegevens doen. Zodoende is het mogelijk gegevens van een oude kaart te vergelijken met nieuwe opnamen. Hiermee kan men veranderingen opsporen, welke dan worden gedigi taliseerd en overgedragen naar de kaart, zodat een bijge werkt produkt ontstaat. Het is natuurlijk ook mogelijk andersoortige informatie, zoals bodemsoorten, vegetatiegegevens en landgebruik, uit de foto te halen en dan geometrisch passende over lays met bijvoorbeeld topografische kaarten te maken, die de informatie niet bevatten (fig. 4). Het feit dat informatie kan worden teruggeprojecteerd IMAGE 2 cut PERS. COMP. PLOTTER IMAGE 2 Fig. 5. 54 NGT GE0DESIA 87

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1987 | | pagina 14