De OEEPE, een evaluatie
matrix moeten worden opgenomen. Voor deze RETrig
toepassing wijken de correctievergelijkingen enigszins af
van de boven gepresenteerde formules, omdat is afge
sproken niet met logaritmen te werken.
Op dit moment ligt de buffermatrix van het Nederlandse
primaire net, gebaseerd op de waarnemingen van fig. 1,
ter verdere verwerking in München. De verwachting is,
dat op het komende congres van de Internationale Asso
ciatie voor Geodesie (IAG) in Vancouver het resultaat
van deze berekeningen onder de naam European Datum
1987 (ED87) zal kunnen worden aangeboden als een
optimale oplossing voor het Europese driehoeksnet.
Met ASTRID is de afdeling Rijksdriehoeksmeting niet
alleen een belangrijk instrument rijker geworden ten
behoeve van haar werk aan het Europese driehoeksnet,
maar bieden ook mogelijkheden zich aan voor een in
tegrale vereffening van alle eerste en tweede orde
metingen in Nederland en voor een optimale integratie
van klassieke (ellipsoïdische) geodetische netwerken en
netwerken die tot stand zijn gekomen met behulp van
satellietplaatsbepalingsmethoden zoals GPS.
Literatuur
Brouwer, F. J. J., D. T. van Daalen, H. M. de Heus, J. T. Grave-
steijn, J. J. Kok en P. J. G. Teunissen, The Delft Approach for
the Design and Computation of Geodetic Networks, Feestbundel
t.g.v. 65ste verjaardag van prof. Baarda. Afdeling der Geodesie,
Delft. 1982.
Brouwer, F. J. J. en J. van Buren, Het RD-net in Europees ver
band. NGT Geodesia, 27e jrgno. 10. 1985.
De Kruif, J. C. P., Computation of Geodesies on the Ellipsoid. Tijd
schrift K L, 83, no. 3. 1967.
Ehrnsperger, W., Das am DGFI konzipierte Programm zur Aus-
gleichung und Analyse geodatischer Netze. Interner Bericht
WE/82/11 van het DGFI, Abt. I. 1982.
Ölander, V. R., Zwei Ausgleichungen des grossen Südfinnischen
Dreieckskranzes. Publ. no. 21, Veröff. des Finnischen Geodati-
schen Institutes, Helsinki. 1935.
Inleiding
Sedert mei van het vorig jaar maakt schrijver dezes geen
deel meer uit van de OEEPE. Tijdens de vergadering van
de stuurgroep op 15 en 16 mei 1986 te Stockholm heeft
hij zijn lidmaatschap van deze groep overgedragen aan
prof. dr. ir. G. Ligterink. Aan dit feit ontleent hij nu de
vrijheid om, mede als vervolg op het artikel getiteld:
,,De OEEPE, een nieuw elan!" (NGT Geodesia 1984, no.
6), een persoonlijk getinte evaluatie te geven van de
ervaringen die gedurende de afgelopen jaren zijn verkre
gen. In genoemd artikel werd uiteengezet welke veran
deringen in de organisatie waren overeengekomen om,
kort gezegd, beter te kunnen inspelen op de zich snel
ontwikkelende technische mogelijkheden en de mede
daardoor veranderde behoefte aan onderzoek bij de
fotogrammetrische en kartografische organisaties in de
deelnemende landen.
Huidige structuur
Aan de top van de organisatie staat een stuurgroep
waarin elk deelnemend land twee vertegenwoordigers
benoemt. Voor Nederland zijn dit, na het terugtreden
van ondergetekende, prof. dr. ir. G. Ligterink en mr. ir.
C. J. Remijnse. Een vijftal zgn. applicatiecommissies
werd nieuw ingesteld, en ingedeeld naar toepassings
gebieden van de fotogrammetrie, namelijk:
I. Topografische kaartering.
II. Kadastrale toepassingen.
III. Civieltechnische toepassingen.
IV. Thematische kaarteringen.
V. Land Informatie Systemen.
De leden vertegenwoordigen de uitvoerende diensten en
instellingen op elk van deze toepassingsgebieden. Hun
hoofdtaak is het vaststellen van de behoefte aan onder
zoek in hun branche en daarover voorstellen te doen aan
de stuurgroep. Deze beoordeelt de voorstellen in samen
hang met voorstellen die van andere zijde (bijvoorbeeld
door de wetenschappelijke commissies of op persoon
lijke basis) worden voorgelegd.
Voor elk van de door de stuurgroep aangenomen voor
stellen wordt (ad hoe) een kleine actiegroep aangewe
zen, die tot taak heeft het voorstel uit te werken tot een
NGT GEODESIA 87
door prof. ir. A. J. van der Weele
wetenschappelijk verantwoord project, dat de doelstel
ling nauwkeurig definieert, dat rekening houdt met de
factoren die het werk gunstig of ongunstig kunnen beïn
vloeden en dat tevens aangeeft welke experimenten
moeten worden uitgevoerd, wat daarvan de wenselijke
omvang is en welk materiaal (opnamen, terreingegevens
enz.) daarvoor ter beschikking is of moet komen.
Op basis van dit projectvoorstel besluit de stuurgroep
over de uitvoering, eventueel na advies te hebben inge
wonnen bij de voor het onderwerp relevante weten
schappelijke commissie. Is dit besluit positief, dan wordt
een werkgroep aangewezen, die in het algemeen zal
bestaan uit vertegenwoordigers van de instanties die
zich bereid hebben verklaard aan het werk deel te
nemen. Hierbij zij opgemerkt, dat de actiegroepen even
eens een nieuw element in de organisatie zijn en dat zij,
naast de projectopstelling, mede een rol spelen bij de
begeleiding van de werkgroep en bij het opstellen van
het eindrapport.
Tenslotte besluit de stuurgroep over de publikatie van
het eindrapport, wederom na daarover, zo nodig, het
advies van de betreffende wetenschappelijke commissie
te hebben ingewonnen.
Commissies
In het bovenstaande is, zij het heel summier, geschetst
hoe men zich de ideale gang van een project had voor
gesteld. Dat dit in de praktijk nog slechts ten dele is ge
realiseerd, heeft verschillende redenen. In het begin zijn
het de wetenschappelijke commissies geweest, die be
last waren met de uitvoering van het onderzoek. Van
deze commissies bestaan er thans een zestal (A t.m. F):
A. Aerotriangulatie.
B. Digitale hoogtemodellen.
C. Kaarteringen op grote schaal.
D. Kartografie.
E. Topografische Interpretatie.
F. Fundamentele problemen in de fotogrammetrie.
Aan deze lijst kan nog worden toegevoegd een werk
groep G. Deze heeft niet dezelfde status als de commis
sies, daar zij slechts één onderwerp voor haar rekening
neemt, namelijk de orthofotografie. Met het oog op de
141