formules van Moritz, de refractie-invloed kan bepalen. Het blijkt dat
de twee methoden elkaar op zwakke punten kunnen aanvullen.
Met de reductieformules van Moritz, welke oorspronkelijk zijn afge
leid voor elektromagnetische golven in de atmosfeer, is het moge
lijk om via een iteratie uit akoestisch gemeten (gekromde) afstan
den geometrische coördinaten en afstanden te bepalen. Dit laatste
is succesvol uitgetest bij een wiskundig geformuleerd model van
een navigatiesysteem met drie transponders.
M. van Gelderen
SPECTRALE FOUTSCHATTING IN HET LINEAIR
GEODETISCH RANDWAARDEPROBLEEM
Het is eenvoudig om via het spectrum de ene functie in de andere
functie te transformeren, omdat tijdrovende integraties daarbij niet
nodig zijn. Dit biedt de mogelijkheid op snelle wijze spectra van ver
schillende grootheden met verschillende parameters te berekenen.
Twee ruismodellen worden besproken: witte ruis en gekleurde ruis
met behulp van de Krarupkernel. Vervolgens wordt het schatten
behandeld van de te behalen nauwkeurigheid en resolutie met
modellen voor het signaalpowerspectrum en modellen voor het
ruispowerspectrum, waarbij eventueel gebruik wordt gemaakt van
een filter en blokmiddeling. Meestal hebben we slechts samples
van het continue zwaartekrachtsignaal. Het is bekend, dat dit
samplingproces fouten oplevert. Het afschatten van deze fouten is
hier niet goed gelukt. Wèl zijn de problemen beschreven en enige
voorbeelden berekend.
Vaak worden integraties als de Stokesintegraal niet over de hele bol
uitgevoerd, maar tot een bepaalde afstand van het berekenings-
punt. Dit heeft een afbreekfout in de geoïdehoogte tot gevolg. Zet
men de afbreekfout uit tegen de maximale integratieafstand, dan
blijken twee lokale minima op te treden.
In het laatste hoofdstuk van de scriptie is de formulering van het
lineaire geodetische randwaardeprobleem besproken aan de hand
van een symposiumbijdrage van Rummel en Teunissen, gepresen
teerd in 1986 te Praag, en de mogelijkheden van foutschatting hier
bij.
R. J. J. Koop
SATELLIETGRADIOMETRIE
Satellietgradiometrie is een meetmethode waarbij de tweede afge
leiden van de gravitatiepotentiaal, de zgn. gravitatiegradiënten,
worden gemeten met behulp van een zich in een satelliet bevindend
instrument. Het principe van deze gradiometer berust op het meten
van gravitatieverschillen. De situatie is te vergelijken met de theorie
van de aardgetijden, waar we ook te maken hebben met gravitatie
verschillen. Het is de bedoeling dat satellietgradiometrie ons gede
tailleerde informatie zal geven over het aardse zwaartekrachtsveld.
Het waarnemingsproces en de inschakeling van het functie- en
kansmodel kunnen goed worden beschreven aan de hand van de
ideeën van W. Baarda. De zgn. schatbare grootheden spelen hierbij
een grote rol. Om te proberen deze ideeën toe te passen op satel
lietgradiometrie wordt in de scriptie een inleiding gegeven op deze
ideeën.
Om wat meer inzicht te krijgen in de waarnemingsgrootheden in de
satellietgradiometrie zijn berekeningen gedaan om de orde van
grootte van de gradiënten af te schatten en om de verdeling van het
signaal over het spectrum te onderzoeken. Deze berekeningen zijn
te beschouwen als een eerste globale afschatting. Zij laten zien dat
op een hoogte van ongeveer 160 km de gradiënten nog groot ge
noeg zijn ten opzichte van de meetprecisie om te kunnen worden
gemeten. Of het ook mogelijk zal zijn om uit de waarnemingen in
formatie te halen over het kortgolvige deel van het gravitatieveld
(bijvoorbeeld boven graad 180 in termen van een ontwikkeling in
bolfuncties van de potentiaal), kan uit deze berekeningen nog niet
worden geconcludeerd.
J. Erkelens
MOBIELE TACHYMETRIE
Door de tachymeter op een speciaal daarvoor ingerichte aanhang
wagen te plaatsen, kan bij het verplaatsen van het instrument tijd
winst worden behaald. Bijkomende voordelen zijn een hoge instru
mentopstelling, vermindering van het weerveriet door een dak
boven het instrument en verhoging van de veiligheid in het verkeer.
Bij gebruik van het meetvoertuig kan het instrument niet boven een
in de grond verzekerd punt worden opgesteld. Als grondslagvorm
wordt daarom een excentrisch gemeten veelhoek gebruikt. De
grondslagpunten worden gevormd door boutjes in vaste terrein
objecten. De reflector wordt direct op het boutje bevestigd met een
speciaal daarvoor ontwikkelde reflectorhouder. Het hart van het
prisma is het punt dat in coördinaten wordt bepaald. Door deze
manier van (vrij) opstellen van het instrument en de wijze van ver-
NGT GEODESIA 87
zekeren en signaliseren van de grondslag worden de metingen uit
gevoerd met dwangcentreer-nauwkeurigheid. De berekende coör
dinaten hebben daardoor een goede precisie.
Verder is in het afstudeeronderzoek een algemene coderings
instructie opgesteld; daaruit wordt afgeleid dat het merendeel van
de gegevens die als regel op een veldschets worden vastgelegd,
ook direct bij de waarnemingen kunnen worden gecodeerd. In veel
gevallen is daardoor een opname zonder terreinschets mogelijk.
M. E. E. Haagmans
DE BEPALING VAN CORRECTIES VOOR PROPAGATIE-
EFFECTEN MET BEHULP VAN EEN MICROCOMPUTER
Bij elektronische plaatsbepalingssystemen in het frequentiegebied
van 70 kHz tot enkele MHz kunnen fouten optreden ten gevolge
van propagatie-effecten. Wil men automatisch (met behulp van
een microcomputer) correcties voor deze propagatie-effecten bere
kenen, dan moet dit geschieden op een snelle (en nauwkeurige)
wijze, met een zo beperkt mogelijk gebruik van de beschikbare
geheugenruimte. Een aantal mogelijke manieren om de gewenste
correcties te verkrijgen, passeren de revue en worden onder andere
beoordeeld op benodigde geheugenruimte en op toegankelijkheid.
Er wordt geconcludeerd, dat de correcties het beste kunnen wor
den berekend met behulp van de methode van Millington en dat de
meest gunstige vorm van opslag in een microcomputer de opslag
van correcties in tabelvorm is. De overige besproken manieren van
correctiebepaling zijn uitermate geschikt om de tabelvorm op een
grote computer te kunnen samenstellen.
B. M. H. Blumer
COLLAS, AN ALTERNATIVE APPROACH TO CO-LOCATION
ANALYSES
Het WEGENER-project, de Europese bijdrage aan NASA's Crustal
Dynamics Project, behelst o.a. een meetcampagne ter bepaling
van de beweging van platen in het oostelijk deel van het Middel
landse zeegebied. In verband met de geringe grootte van de bewe
gingen worden hoge eisen gesteld aan de deelnemende satelliet-
laserafstandmeters en de rekenmodellen, ten einde relatieve afstan
den te kunnen bepalen met een precisie van 2 cm of beter.
Met behulp van co-locatie experimenten, waarbij de laserafstand-
meters op korte afstand van elkaar opgesteld zijn, kunnen even
tuele onderlinge afwijkingen, biases" genaamd, worden opge
spoord. In de scriptie wordt een alternatief, COLLAS, geboden
voor reeds beproefde analysemethoden zoals GEODYN en POLY-
QUICK.
De COLLAS benadering is een methode die de geometrie van de
ruimtelijke vierhoek, gevormd door twee stationposities en twee
satellietposities, combineert met afstand- en tijd-,,bias" analyse.
Hiertoe worden de waarnemingen, verkregen op een van de sta
tionposities, omgerekend naar de andere positie. Vervolgens wordt
de omgerekende dataset vergeleken met de dataset die daadwerke
lijk op laatstgenoemde positie is verkregen.
Vergelijking van uitkomsten van de afstand- en tijd-,,bias" analyse
door COLLAS met die door GEODYN laat goede resultaten zien. Zo
levert COLLAS in vergelijking met GEODYN naast een besparing in
arbeidstijd ook een aanzienlijke besparing in computertijd.
E. P. F. Schol en W. A. Schol-Wilhelm
REIS; RUIMTELIJK ENERGETISCH INFORMATIESYSTEEM
TER ONDERSTEUNING VAN DE GEMEENTELIJKE
ENERGIEPLANNING
In de scriptie wordt een deel van het onderzoek naar een Ruimtelijk
Energetisch Informatiesysteem (REIS) ter ondersteuning van de ge
meentelijke energieplanning beschreven. Het betreft met name de
informatie-, presentatie- en gegevensanalyse.
Het REIS dient gegevens te verstrekken op basis van energieken-
merken van vastgoedobjecten (geografische eenheden), hetgeen
verklaart waarom het REIS onderwerp van studie is binnen de geo
desie. Het eerste deel van het onderzoek betreft de energieproble-
matiek als zodanig en het tweede deel het Ruimtelijk Energetisch
Informatiesysteem.
Uitgaande van de benodigde grafische presentaties en alfanume
rieke gegevens in een basislijst, zijn twee gegevensstructuren afge
leid. Eén met als ingang de liggingskenmerken en de ander met als
ingang de alfanumerieke kenmerken. Gegevensanalyse leidt na ver
gelijking van de twee structuren tot een technisch/functionele
structuur van de gegevens. Hierin worden ook de verschillende
relaties tussen de gegevens onderkend. Deze structuur geeft nog
geen uitspraak voor het gebruik van een geografisch basisbestand
binnen het REIS. Naar onze mening is echter, gezien het huidige
inzicht in de gewenste presentaties, de lijnsegmentenmethode de
151