In de volgende hoofdstukken wordt alleen ingegaan op
het controleren van een kaart op de gewenste kwaliteit
van de meetkundige informatie, maar het zal duidelijk
zijn, dat de kwaliteit van de semantische informatie
eveneens behoort te worden gecontroleerd.
Lokale en regionale precisie
Bij het beoordelen van de meetkundige informatie moe
ten normen worden gehanteerd voor de precisie van
deze informatie. Het is gebruikelijk normen op te stellen
voor zowel de lokale als voor de regionale precisie. Deze
twee begrippen zijn van belang afhankelijk van het ge
bruik dat van de kaarten wordt gemaakt. Het meetkun
dige gebruik van grootschalige kaarten kent verschillen
de vormen.
Het meten van afstanden in de kaart is voor de hand lig
gend. Ook het juist zijn van hoeken, en vooral haakse
hoeken, is belangrijk. Verder worden vaak oppervlaktes
van vlakelementen uit de kaart gehaald. Voor dergelijke
meetkundige informatie is de zogenaamde „lokale preci
sie" van belang, ook wel de „relatieve precisie" ge
noemd.
Grootschalige lijnenkaarten zijn vaak gebaseerd op
grondslagpunten, die bekend zijn in het stelsel van de
Rijksdriehoeksmeting (het RD-stelsel). Bij de ruitkruisjes
op deze kaarten staan coördinaten in het RD-stelsel. Dat
geeft de mogelijkheid twee lijnenkaarten van hetzelfde
gebied over elkaar heen te leggen met behulp van de
ruitkruisjes. Het is dan de vraag of de overeenkomstige
figuraties op beide kaarten ook samenvallen. Dat hangt
in sterke mate af van de precisie, waarmee de figuraties
zijn opgemeten ten opzichte van de grondslagpunten.
Deze precisie wordt aangeduid met „regionale precisie"
[Goselink, 1984, p. 26], of „absolute precisie". Het is
essentieel om aan te geven vanuit welke grondslagpun
ten de regionale precisie wordt berekend. Het gaat daar
bij om de gemeenschappelijke grondslagpunten, die zijn
gebruikt voor het opmeten van zowel de ene als de
andere kaart.
Een kaart wordt in het algemeen op zichzelf beoordeeld
zonder vergelijking met een andere kaart van hetzelfde
gebied. Van „gemeenschappelijke grondslagpunten"
kan dan niet worden gesproken. Toch wil men vaak een
uitspraak doen over de regionale precisie van de kaart.
Het is dan nodig aan te geven welke grondslagpunten in
het betreffende gebied als uitgangspunt dienen. Een
getal in centimeters voor de regionale precisie moet dus
vergezeld gaan van een opsomming van grondslagpun
ten. Omdat de opsomming in principe willekeurig is,
werkt de term „absolute precisie" verwarrend en moet
worden vermeden. In de praktijk zullen vaak eerste,
tweede en derde orde RD-punten en kadastrale hoofd
punten voorkomen in de opsomming. Men kan zeggen,
dat de opgesomde grondslagpunten het RD-stelsel in
het betreffende gebied operationeel definiëren.
Voor veel kaartgebruikers is vooral een goede lokale pre
cisie van belang, maar ook een goede regionale precisie
kan belangrijk zijn. De gemeenschappelijke informatie
tussen twee kaarten of tussen een kaart en latere bij
metingen of tussen onderscheiden meetcampagnes kan
gering zijn. In dat geval is men gedwongen via het RD-
stelsel de relaties te leggen. Ook vanuit praktisch oog
punt kan het gewenst zijn via het RD-stelsel te werken,
bijvoorbeeld als met overlays wordt gewerkt en de basis-
kaart door een bijgewerkt exemplaar wordt vervangen,
of als twee digitale kaartbestanden worden samenge
voegd. Als men de bestanden ongewijzigd wil laten, is
een goede aansluitingstransformatie niet mogelijk.
Samenvattend volgen nu voor de begrippen lokale en
regionale precisie beknopte definities.
Lokale precisie is de precisie ten opzichte van (een
schrankingsbasis, die bestaat uit) punten, die onderdeel
zijn van (een gedeelte van) de op de kaart afgebeelde
figuratie.
Regionale precisie is de precisie ten opzichte van (een
schrankingsbasis, die bestaat uit) grondslagpunten, die
in het betreffende gebied het RD-stelsel operationeel
definiëren.
Eigenschappen van punt-, lijn- en vlakobjecten
Niet van alle punten die op een lijnenkaart staan afge
beeld, mag eenzelfde meetkundige kwaliteit worden ver
wacht. Daarom zijn begrippen als harde en zachte topo
grafie, identificeerbaarheid, idealisatie, stabiliteit en
grondslagelement van belang, waarvan hierna een aan
tal omschrijvingen volgt.
Identificeren is het juist aanwijzen en benoemen van een
punt-, lijn- of vlakvormig object in het terrein of op een
foto.
De idealisatieprecisie van een punt, lijn of vlak is de haal
bare precisie van het abstraheren van een punt-, lijn- of
vlakvormig object in het terrein of op een foto naar een
punt, lijn of vlak in een (meetkundig) model.
De stabiliteit van een punt, lijn of vlak is de mate waarin
het punt, de lijn of het vlak in de loop van de tijd op zijn
plaats blijft.
werkelijkheid
identificatie
perceel sloot perceel
idealisatie
Samenhang tussen werkelijkheid, identificatie en idealisatie.
De eerste, tweede en derde orde RD-punten, de kadas
trale hoofdpunten en de grondslagpunten van lagere
orde vormen gewoonlijk het fundament, waarop een
kaart wordt vastgelegd. Een speciale positie onder de
laagste orde grondslagpunten nemen de grondslagele
menten in [Schipper, 1984]. Dit zijn een beperkt aantal
goed identificeerbare en stabiele punt- en lijnobjecten,
zoals bijvoorbeeld gebouwen, bruggen, duikers en kan
ten van wegverhardingen. Zij behoeven niet noodzake
lijk een hoge idealisatieprecisie te hebben. Deze ele
menten vormen de bovengrondse basis, waarmee alle
metingen zoveel mogelijk worden verbonden. Het gaat
NGT GEODESIA 87
131