gelden bij de waardebepaling van de gronden in het
kader van de onteigening ten algemene nutte.
Het is zeker dat, zo men met de venale waarde rekening
moest houden als meer- of minderwaarde, eruit zou
voortspruiten dat alle eigenaars en vruchtgebruikers
waarvan de goederen na de ruilverkaveling een hogere
verkoopwaarde zouden krijgen dan ze vóór de ruilver
kaveling hadden, ten opzichte van het comité zouden
gehouden zijn het verschil in waarde te betalen. Zulks is
zeker niet de bedoeling van de wetgever geweest, die
overigens geen procedure van classificatie van de gron
den in functie van hun venale waarde heeft voorzien.
Indien het comité de lijsten van meer- en minderwaarden
zou moeten vaststellen, niet alleen zoals hij het doet op
basis van de cultuur- en bedrijfswaarde, maar ook in
functie van de verschillen in de venale waarde, zou een
dergelijke classificatie echter onontbeerlijk zijn.
Ofschoon de wetgever dus op dit stuk zeer formeel is,
dient rekening te worden gehouden met de realiteit. Zo
oordeelt de rechtspraak dat het verlies van een perceel
dat feitelijk en juridisch bouwgrond is, aanleiding geeft
tot vergoeding [251. Anders is het wanneer vergoeding
wordt gevraagd uit louter speculatieve overwegingen,
bijvoorbeeld wanneer na ruilverkaveling een kavel gele
gen binnen de landbouwzone verder is verwijderd van de
bouwzone dan het geval was vóór de ruilverkaveling, of
wanneer men na ruilverkaveling minder percelen krijgt
toegewezen aan de straatkant dan het geval was vóór
ruilverkaveling. In dit geval wijzen de meeste vrederech
ters dergelijke vergoedingen af [26].
Soms houdt men echter ook rekening met de toekomst
waarde van de gronden. Zo werd onder het mom van
minderwaarde vergoeding toegekend voor het verlies
van industriële bestemming, voor het verlies van toe-
komstgrond voorzien in een voorontwerp van gewest
plan [27] en wegens het verder verwijderen van de
bouwzone van gronden gelegen in de landbouwzone
[28],
In het kader van de problematiek van de waarde van de
kavels kunnen de overwegingen van volgend vonnis
worden geciteerd, waarbij een vergoeding voor minder
waarde werd toegekend wegens verlies van bouwgrond:
Overwegende dat het ons voorkomt dat er voor de beoorde
ling van deze zaak aldus rekening moet worden gehouden met
twee vaststellingen:
1. dat uit de voorbereidende werken der wet van 22 juli 1970
moet worden afgeleid dat de toekenning van een vergoeding
voor meer- of minderwaarden van gronden die als bouwgrond
zouden kunnen worden verkocht of die een toekomstwaarde
zouden hebben zeker door de wetgever niet gewenst wordt en
principieel uitgesloten is om reden van de landbouwbestemming
van de percelen die in de ruilverkaveling begrepen zijn. (In andere
woorden werd er voorzien dat de ingebrachte bouw- en andere
gronden ten gevolge van de ruilverkaveling de bestemming zou
den verkrijgen van gronden die hoofdzakelijk geschikt worden
voor landbouwexploitatie);
2. dat de wet nochtans niet de toekenning van vergoedingen
voor meer- of minderwaarden verbiedt voor gronden die de
bestemming van bouwgrond bezitten hetgeen voor zekere uit
zonderlijke gevallen waar er van geen landbouwbestemming
sprake kan zijn aan de rechter toelaat rekening te houden met de
algemene beginselen van ons recht die deze zijn van de wetgever
en derhalve ook overeenstemmen met zijn wil bij de tot stand-
koming van de wet op de ruilverkaveling.[29]
In een ander vonnis van de vrederechter van het zesde
kanton van Gent wordt ten overstaan van een vordering
tot betaling van de kostprijs voor de aanleg van een uit
weg over een bouwperceel gesteld, dat de Ruilverkave-
lingswet geen afbreuk kan doen aan de rechten die de
eigenaar put uit de Wet op de Ruimtelijke Ordening, en
dat de onmogelijkheid voor een kavel om uitweg te ne-
NGT GEODESIA 87
men naar de openbare weg, dient te worden opgelost
door het toekennen van een minderwaarde van die kavel
[30],
Samengevat mag dus worden gezegd, dat het grootste
gedeelte van de rechtspraak weigert de venale waarde
als vergoedingsbasis in aanmerking te nemen, terwijl
een klein gedeelte dit wel doet op grond van verschil
lende argumenten.
Regels van bevoegdheid, aanleg en rechtspleging
Bevoegdheid
Alle rechtsvorderingen voorzien in de Ruilverkavelings-
wet zijn onderworpen aan de bevoegdheid van de vrede
rechter van het kanton waarin het betrekkelijk grootste
gedeelte van het ruilverkavelingsblok is gelegen (artikel
3, lid 8). In algemene zin bepaalt artikel 591, 11° van het
Gerechtelijk Wetboek dat de vrederechter, ongeacht het
bedrag van de vordering, kennis neemt van geschillen
inzake ruilverkaveling van landeigendommen. Dit zijn de
geschillen die rechtstreeks hun oorsprong vinden in de
Ruilverkavelingswet. Rechtsvorderingen die gesteund
zijn op het gemene recht, vallen dan ook onder de be
voegdheid van de gewone rechter.
Aanleg
De vonnissen uitgesproken op grond van de artikelen 18,
23, 31, 43 1, lid 1, 43 1, lid 2 en 43 2, worden door
de vrederechter in eerste en laatste aanleg gewezen en
zijn dus niet vatbaar voor beroep. Daarenboven dient te
worden opgemerkt, dat tegen deze vonnissen geen
voorziening in cassatie mogelijk is (artikel 23, lid 12), be
houdens de buitengewone voorziening in het belang van
de wet of wegens machtsoverschrijding. De vonnissen
gewezen op grond van de artikelen 25 2, lid 5, en 52
worden in eerste aanleg door de vrederechter gewezen
en zijn dus wel vatbaar voor hoger beroep en voorziening
in cassatie.
Dat eerstgenoemde vonnissen niet vatbaar zijn voor
hoger beroep, wordt door sommigen moeilijk verenig
baar geacht met een goede rechtsbedeling. Opgemerkt
dient te worden dat de regel van de rechtspraak in twee
instanties geen algemeen rechtsbeginsel is [31]. Per
soonlijk komt het mij voor dat tegen de vonnissen gewe
zen door de vrederechter inzake herverkaveling hoger
beroep en gewoon cassatieberoep mogelijk zou moeten
zijn.
Rechtspleging
Vooreerst dient te worden opgemerkt, dat de rechts
vorderingen op grond van de artikelen 23, 43 1, lid 1,
43 1, lid 2, en 43 2 op straffe van verval dienen te
worden ingeleid binnen de termijn voorzien in de wet,
naargelang de fase waarin de ruilverkaveling zich be
vindt, d.w.z. dat bijvoorbeeld een vordering betreffende
de inbreng onmogelijk kan worden gecombineerd met
een vordering betreffende de toebedeling. De andere
rechtsvorderingen worden ingeleid binnen de termijn
voorzien in het gemene recht. Dit houdt in, dat een
vordering voor cultuurschade (artikel 25 2, lid 5) kan
worden samengevoegd met een vordering voor minder
waarde (artikel 43 1, lid 1) [32]; er dient evenwel te
worden gelet op de grote verschillen tussen beide vorde
ringen. Een vordering voor cultuurschade wordt ingeleid
en behandeld volgens het gemene recht; een dergelijk
vonnis is vatbaar voor hoger beroep en onmiddellijk uit-
175