uitstek zou zijn om uitspraak te doen in ruilverkavelings geschillen. In het algemeen is het echter zo, dat de vrederechters erg goed vertrouwd zijn met het onteige- ningsrecht en met het pachtrecht, maar dat zij veel min der bedreven zijn in bepaalde technische materies van het agrarisch recht, zoals het ruilverkavelingsrecht. Specialisatie van de rechtbank Tijdens de parlementaire voorbereiding van het Gerech telijk Wetboek van 1967 werd een amendement inge diend dat ertoe strekte de vrederechter te doen bijstaan door twee assessoren, wanneer deze te oordelen heeft over agrarische geschillen voorzien bij artikel 591 van het Gerechtelijk Wetboek. De Koninklijke Commissaris bij de Gerechtelijke Hervorming heeft hierover een negatief ad vies uitgebracht. De aanwezigheid van assessoren (niet- juristen) zou slechts een bron zijn van vertraging en com plicaties bij de oplossing van problemen die toch van juri dische aard zijn. De toenmalige ministers van justitie en van landbouw hebben zich dan ook verzet tegen dit amendement, dat overigens werd verworpen [42], Deze houding betekent echter geenszins dat de wetgever ge kant zou zijn tegen elke specialisatie. Zij is alleen de weergave van enkele algemene beginselen die ten grondslag liggen van het Gerechtelijk Wetboek: eenheid van jurisdictie, afschaffing van elke uitzonderingsinstan tie die zich in de plaats zou stellen van de rechterlijke macht, het pleitmonopolie van de advocaten, de regle mentering van de gerechtelijke expertise en van de arbi trage. Ten aanzien van een gebrekkige kennis van het agrarisch recht bij sommige magistraten, werd de vraag gesteld of de oprichting van een agrarische rechtbank niet wense lijk zou zijn, in navolging van wat in bepaalde landen bestaat. In dit referaat kan hierop echter niet verder wor den ingegaan. Wel mag hier de wens worden uitgespro ken dat de magistraten die kennis nemen van agrarische geschillen, een voldoende post-universitaire vorming in agrarisch recht zouden hebben gekregen. Tenslotte komt het wenselijk voor bij de herverkavelingsprocedure te voorzien in de regel van de dubbele instantie en van het gewone cassatieberoep, wat heel wat problemen zou kunnen vermijden. Rol van deskundigen De benoeming van één of meer deskundigen door de vrederechter overeenkomstig artikel 23, lid 3 van de Ruil- verkavelingswet is één van de gevallen waarin de wet gever een verplichte expertise voorziet. De deskundigen zijn ofwel landbouwingenieurs, ofwel landmeters. Het komt wenselijk voor bij elk herverkavelingsproces min stens twee deskundigen aan te stellen, met name één landbouwingenieur en één landmeter. De deskundigen spelen in het herverkavelingsproces on getwijfeld een belangrijke rol. Reeds in 1875 onder streepte E. Picard zeer terecht de doorslaggevende rol van de deskundige in onteigeningszaken [43]. Alhoewel het deskundig verslag de rechter niet bindt, wordt dit toch dikwijls bij vonnis bevestigd. Een onderzoek door ons verricht op een honderdtal re cente herverkavelingsvonnissen, leverde het volgende resultaat: Op 100 gevallen volgde de vrederechter het deskun dig verslag in 64 gevallen. In 34 van deze gevallen ging het om dezelfde vergoe ding, in 30 van deze gevallen werd geen vergoeding voorgesteld, noch toegekend. NGT GEODESIA 87 In 36% van de gevallen week de vrederechter af van de voorgestelde vergoeding: in 19% van de gevallen kende hij een lagere vergoeding toe, terwijl hij in 17% ervan een hogere vergoeding toekende. Men mag dus concluderen dat de vrederechter in twee op de drie gevallen het deskundig verslag bevestigt; in de rest wijkt de rechter af van het verslag door vergoe dingen toe te kennen die evenveel kans hebben hoger of lager te zijn dan het voorstel van de deskundige. Noten 1. Zie Kamer van Volksvertegenwoordigers, 1968-69, no. 6 (Ver slag De Seranno), p. 7 en A. de Leeuw, Het Besluit tot Ruilver kaveling, Preadvies uitgebracht op de studiedag ingericht door de Belgische en Nederlandse verenigingen voor Agrarisch Recht te Nijmegen op 21 mei 1970, De Pacht, 1970, p. 194 e.v. 2. Senaat 1955-56, Stuk 124, 97. 3. Vred. Hamme, 8april 1980, inzake Van de Velde-Roef t/ Comi té Moerzeke, onuitg. 4. Vred. Willebroek, 28 augustus 1984, T. Agr. R. 1984, 228. 5. Claeys Bouuaert, Ph., Algemene Beginselen van het Recht, Vijftien jaar rechtspraak van het Hof van Cassatie, RW 1986, 977 e.v. 6. Mast, A., Overzicht van het Belgisch Administratief Recht, p. 499, 1981. 7. Art. 14 W. 23 december 1946. 8. Hambye, BLacunes et pièges de la loi sur Ie remembrement légal des biens ruraux, Rev. Not. B., p. 334, 1976. 9. Ber. Antwerpen, 1 oktober 1979, RW 1979-1980, 2772. 10. Vred. Brasschaat, 18 april 1973, RW 1972-73, K. 1930. Zie ook in dezelfde zin onder meer: Vred. Torhout, 15 oktober 1974, T. Vred. 1977, p. 175 met noot; Vred. Landen, 12 december 1973 inzake Carlens/Comité Neer hespen; Vred. Turnhout, 1e kanton, 23 december 1975 inzake Van Laer tcomité Oud-Turnhout; Vred. Brakel, 31 maart 1978 inzake Coppens-Morre tcomité Nederbrakel; Vred. Hamme, 2 februari 1979, inzake Ruilverkavelingscomité Moerzeke tMuylaert en Van den Broeck, onuitg. vonnissen; Vred. Eghezée, 9 mei 1980, T. Agr. R., p. 185, 1985; Vred. Binche, 5 februari 1981, T. Agr. R., p. 134, 1985; Vred. Landen, 8 september 1982, inzake Botte-Huysegems t comité Walshoutem, onuitg.; Vred. Tienen, 2 september 1985, T. Agr. R., p. 192, 1985. 11. Cass. 8 januari 1953, Pas. 1953, I, 309. 12. Senaat, Parlementaire Handelingen, 16 mei 1956, p. 1134 e.v. 13. Raad van State, Arrest Somers-Hardy, no. 17.664 van 19 mei 1976, T. Best. 1977, p. 244 met noot, Arr. R.v.St. 1976, p. 551 Arrest Dohogne, no. 17.269 van 7 november 1975, Arr. R.v.St. 1975, p. 1032. 14. Vred. Herentals, 12 oktober 1982 inzake Embrechts-Verswijfel t./ comité Poederlee, onuitg. 15. Vred. Gent, 6e kanton, 22 april 1986 inzake Dick tcomité Dikkelvenne, onuitg. 16. Vred. Hamme, 17 juni 1980, inzake Van Geyte t/comité Moer zeke, onuitg., waarbij vergoeding voor gebruiksverlies wordt toegekend wegens slechte exploitatietoestand van een toebe deelde kavel, en Vred. Hamme, 1 april 1980, inzake Peelman t/ comité Moer zeke, onuitg., waarbij vergoeding voor gebruiksverlies wordt toegekend wegens toebedeling van te weinig weiland. 17. Zie art. 34, 2° en Verslag De Seranno, Kamer van Volksver tegenwoordigers, stuk 250 (1968-1969) no. 6, p. 51, 1e lid. Zie eveneens Memorie van Toelichting van de wet van 25 juni 1956, Senaat, 1954-55 stuk 27, p. 15, 4e lid. Vred. Marche-en-Famenne, 3 augustus 1982, T. Agr. R., p. 18, 1985. 18. Vred. Bastenaken, 10 oktober 1980, T. Agr. R., p. 222, 1984. 19. Vred. Sint-Truiden, 10 februari 1980, inzake Renard cons, t/ comité Velm, onuitg. 20. Vred. Bastenaken, 2 oktober 1981, inzake Weiller-Niedar t/ comité Longville Ouest, onuitg. 21. Vred. Gent, 6e kanton, 22 oktober 1985, T. Agr. R., p. 54, 1986. 22. Vred. Kruishoutem, 28 februari 1979, T. Agr. R., p. 194, 1979. 23. Vred. Maaseik, 22 juni 1984, T. Agr. R., p. 159, 1984. Doch contra: Vred. Turnhout, 2e kanton, 7 mei 1986 inzake Cons. Jacobs tcomité Meerle, onuitg. 24. Vred. Waremme, 8 juni 1976, Mededelingenblad BVAR, p. 138, 1978. 177

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1987 | | pagina 9