40 jaar landmeten voor het Zuiderzeeproject door medewerkers van de afdeling Landmeetkundig Werk van de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders te Lelystad. SUMMARY Forty Years Surveying for the Zuider Zee Polders Project On the occasion of its fourtieth anniversary, the article reviews the history of the geodetic division of the department for new polders, belonging to the Ministry of Transport and Public Works. Inleiding Onder het Departement van Verkeer en Waterstaat res sorteert onder meer de Rijksdienst voor de IJsselmeer polders (RIJP) met een afdeling Landmeetkundig Werk. Na de Tweede Wereldoorlog was de centralisatie van meetwerkzaamheden de belangrijkste overweging voor de toenmalige Directie van de Wieringermeer om te komen tot de formele instelling van de afdeling Land meetkundig Werk. Al in 1931 trok de Directie de landmeetkundige N. J. H. Göeken aan, die in samenwerking met het Kadaster Noord-Holland tot taak had de eigendomsgrenzen in de Wieringermeer vast te stellen en in te meten. Deze aller eerste vorm van samenwerking stelde de Directie in staat zelf haar prioriteiten vast te stellen en in verband met de uitgifte van gronden al in een vroeg stadium over de benodigde gegevens te beschikken. Aanleiding voor de centralisatie van meetwerkzaamheden was de nood zaak om te voorkomen, dat in het kader van de inpolde ringen verschillende instanties dezelfde meetwerkzaam heden zouden uitvoeren. Het voorkomen van dubbel werk en het gebruik van uniforme gegevens waren slechts enkele van de overwegingen tot centralisatie. Centralisatie kaarteringswerkzaamheden In de directievergadering van zaterdag 29 maart 1947 viel het besluit tot formele instelling van de huidige afdeling Landmeetkundig Werk. Men sprak destijds van centrali satie kaarteringswerkzaamheden en de heer Göeken kreeg de leiding van de afdeling. De werkzaamheden be gonnen vanuit Zwolle met nevenvestigingen in Kampen en Emmeloord bij een bezetting van zes man. Het werk terrein was de Noordoostpolder, die door de Directie tot ontwikkeling diende te worden gebracht. Al snel deed zich de noodzaak van een brede landmeet kundige ondersteuning voelen. Tot dusver had deze hoofdzakelijk betrekking gehad op de uitgifte van land bouwgronden, maar nu kregen ook andere afdelingen behoefte aan deze ondersteuning. Met name de stede- bouwkundige en civieltechnische werkzaamheden na men in betekenis toe. Inspelen op vragen over aard en ruimtelijke ligging van objecten en voorzieningen in het gebied veroorzaakte een snelle groei van de werkzaam heden, die een sterk ambachtelijk karakter hadden. Het verzamelen van gegevens en het samenstellen van kaar ten gebeurden hoofdzakelijk met de hand. Instrumentarium en vervoer De overbekende meetband, jalons en pennen, schets- portefeuille en hoekspiegel behoorden in die tijd tot het belangrijkste instrumentarium bij de buitendienst. Pot lood, trekpen, transversaalschaal en logaritmetafel wa ren de meest gebruikte attributen bij de binnendienst. Behalve dat er in die dagen nog een 48-urige werkweek gold ook op zaterdagochtend moest worden gewerkt, waren er vervoersproblemen. De grote afstanden in het werkgebied moesten op de fiets, in een enkel geval per motorfiets, worden overwonnen. De slechte begaan baarheid van het terrein en het beperkte wegennet stelden zware lichamelijke eisen aan de meetploegen. Samenwerking met ZZW Overleg in de beginjaren vijftig tussen de heer v.d. Bout van de Dienst der Zuiderzeewerken van de Rijkswater staat (verder: ZZW) en de heer Göeken van de Directie van de Wieringermeer leidde tot een vorm van samen werking tussen beide Diensten. Het ging daarbij om de inpoldering van Oostelijk Flevoland. Tot het takenpakket van ZZW behoorden onder meer de aanleg van dijken, de bouw van gemalen, sluizen, bruggen en andere kunstwerken, het baggeren en graven van vaarten, tochten en sloten, en de aanleg van wegen. De afdeling Landmeetkundig Werk zou de daaraan verbonden uit- zetwerkzaamheden uitvoeren. Het was noodzakelijk voortdurend flexibel en snel te rea geren, omdat bij stagnatie van deze werkzaamheden hoge kosten konden optreden. Uitzetten van dijklichamen Kort samengevat verliepen de uitzetwerkzaamheden voor de aanleg van de dijken als volgt. De hoofdpunten waren vooraf vastgelegd in het coördi natenstelsel van de Rijksdriehoeksmeting, en werden met behulp van de sextant uitgezet door de technisch ambtenaar van ZZW. Daartoe diende een botter die aan drie ankers lag. De over lieren lopende ankerkabels maakten het mogelijk het schip op de juiste plaats te brengen. Een baken markeerde het punt, en door middel van voorwaartse insnijding met een hoekmeetinstru- ment (de Wild T3) bepaalde de afdeling Landmeetkun dig Werk van de RIJP vanaf de kust het baken in coördi naten. Zo nodig kon door verplaatsing van het baken een correctie plaatsvinden. Een enkel zeer belangrijk hoofdpunt werd bepaald met behulp van een Snelliusmeting. In een later stadium kwam daarvoor de tellurometer (radio-afstandmeter) in gebruik. Het gebruik van een ponton, bestaande uit vier rechtopstaande, aan elkaar bevestigde tanks van onge veer vijf meter lengte met bovenop een plankier, maakte dit mogelijk. Een sleepboot bracht de met lucht gevulde tanks naar de door sextantmeting bepaalde plaats. De daarna met water gevulde tanks kwamen op de meer- bodem te staan en vormden een kunstmatig eiland van 5x5 meter. Het hoofdinstrument van de tellurometer werd op het eiland geplaatst; de neveninstrumenten werden op drie in coördinaten bekende punten aan de kust opgesteld. Op die manier was het mogelijk bij de berekening drie hoeken te formeren, waarvan de lengte der zijden be kend was. Van het te bepalen punt werden zo drie stel coördinaten verkregen, waaruit weer een driehoekje werd gevormd. De coördinaten van het zwaartepunt van dit driehoekje golden als juist. 222 NGT GEODESIA 87

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1987 | | pagina 2