volledig wagenpark van dienstauto's. Naast het al eerder
genoemde rupsvoertuig kwam ook een boot ter beschik
king.
Nauwkeurige lange-afstandbepaling
De aanschaf in 1958 van de tellorumeter was een belang
rijke stap in de ontwikkeling van lange-afstandmetingen.
Door het uitzenden en terugontvangen van radiogolven
en nauwkeurige bepaling van de daartussen gelegen
tijdsduur was het mogelijk afstanden van ongeveer 20
kilometer met een nauwkeurigheid van 5 cm te bepalen.
Het voordeel was, dat de moeilijkheden als gevolg van
refractie van het licht (lichtbreking), ondulatie (verticale
luchtbeweging), mist en onbegaanbaarheid van het ter
rein nagenoeg tot het verleden behoorden. Bij de bepa
ling van grondslagen was het nu mogelijk zijdelengten
van 1000- 1200 meter rechtstreeks te meten.
Eerste reprografische camera
Ook op de tekenkamer deden nieuwe technieken hun in
trede. Nieuwe maatvaste materialen resulteerden in
nauwkeuriger kaartmateriaal. Inpassingsproblemen door
werking van papiersoorten verdwenen. Om kaarten te
verschalen, werd een in de beginjaren vijftig aange
schafte Procota gebruikt, die enige jaren'later werd ver
vangen door een Pantophot. Door middel van projectie
kon op een vlakke glasplaat het met de hand verschaalde
beeld worden overgenomen. Het overnemen en vervol
gens uittekenen was erg arbeidsintensief.
Door de komst van technisch fotografische vernieu
wingen werd via experimentele weg de Pantophot om
gebouwd. Dat gebeurde o.a. door het aanbrengen van
een aanzuigraam, fotolampen en een aan de voorzijde
geplaatst aandrukblad. De eerste reprografische camera
was een feit. Op deze wijze kon de afdeling Landmeet
kundig Werk aanzienlijk vlugger maatvast verschaald
kaartmateriaal leveren.
Werkzaamheden voor de afdeling Drinkwatervoor
ziening
Een belangrijk moment, dat medebepalend was voor de
toename van werkzaamheden, was de beslissing van de
Dienst in 1957 om de drinkwatervoorziening in Flevoland
in eigen beheer uit te voeren.
De overeenkomst luidde, dat de afdeling Landmeetkun
dig Werk de daaraan verbonden landmeetkundige werk
zaamheden zou uitvoeren. Voor de buitendienst bete
kende dat een continue stroom van uitzetwerkzaam-
heden en na het leggen van de leidingen de inmeting
daarvan.
Midden 1960 startte de tekenkamer, in goede samen
werking met de afdeling Drinkwatervoorziening, met het
vastleggen van leidingen in het coördinatenstelsel van
de Rijksdriehoeksmeting en de verwerking van gedetail
leerde revisiegegevens. Het aldus verkregen gedegen
kaartmateriaal was vooral van belang in de uitvoerende
sector.
Samenwerking met het Kadaster
De bestaande samenwerking met het Bureau Buiten
gewoon Landmeetkundig Werk van het Kadaster te
Zwolle, dat toezicht uitoefende op de kadastrale werk
zaamheden, leidde, ook na opheffing van dit bureau in
1959, tot een stilzwijgende verlenging van de werkzaam
heden voor het Kadaster in Flevoland.
Uitbouw van deze samenwerking, belangrijk om als
dienst slagvaardig te kunnen handelen bij bijvoorbeeld
de uitgifte van gronden, deed in de jaren zestig de op
vatting postvatten, dat leidinggevend personeel kadas
trale ervaring moest bezitten. Mede door het aantrekken
van een chef de bureau van het Kadaster vond een gelei
delijke uitbouw plaats van kadastrale werkzaamheden.
Naast de aanvankelijk hoofdzakelijk door de buitendienst
verrichte werkzaamheden, mocht nu ook de binnen
dienst metingen verwerken. Vanzelfsprekend moest het
personeel voldoen aan de eisen van het Kadaster be
treffende teken- en Tekenvaardigheid en kadastraal in
zicht.
Eerste kadastrale kaarten
In 1964 begon de afdeling Landmeetkundig Werk bij
Roggebotsluis de eerste kadastrale kaarten in eigen be
heer te meten en te verwerken. In dat verband was het
noodzakelijk, dat allereerst een verdichting van de tot
,,Het blijkt dat de afdeling Landmeetkundig werk niet alleen
een hobby van Göeken is geweest. Ik ben zestien jaar met
pensioen en de afdeling bestaat nog steeds, er zijn zelfs nog
ontwikkelingen gaande".
Aan het woord is de heer N. J. H. Göeken (82), wiens naam
onverbrekelijk met de afdeling Landmeetkundig Werk verbon
den is. De fijne kneepjes van het vak leerde hij bij prof. dr. ir.
W. Schermerhorn, die een geodetisch bureau in Delft had.
,,De meningen zijn verdeeld, maar voor mij was hij op land
meetkundig gebied een van de grootsten in Nederland".
Bij Schermerhorn leerde de jeugdige Göeken niet alleen het
vak, maar ook zijn vrouw kennen. In 1931 kwam hij, met een
aanbeveling van de professor in zijn zak, in dienst bij de Direc
tie Wieringermeer en werd hij gedetacheerd bij het Kadaster.
Hij vestigde zich met zijn vrouw in Middenmeer en trok erop
uit om samen met twee meetarbeiders kadastrale metingen te
verrichten in de pas drooggevallen Wieringermeer.
„Daarvoor moesten we ook over de dijken meten. Aan de ene
kant lag de polder en aan de andere kant de Zuiderzee. Als we
de vijftig meter lange band over de dijk trokken, kleefde de
lemige aarde eraan en werd de band op den duur boomdik.
Het enige dat er dan nog opzat, was het spulletje in het water
gooien om de band weer schoon te spoelen. Voor een proef-
afstandmeting met de horizontale baak waren de statieven
heel zwaar. We hadden er drie en een handkar om ze te ver
voeren. Daar gingen we ook mee over de dijk".
Fragment van een interview in Waterwijzer/Cultuurrijp",
personeelsblad van de Directie Zuiderzeewerken van de Rijks
waterstaat en de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders,
maart 1987.
224
NGT GEODESIA 87