literatuur P. J. van Ess HET TESTEN VAN DE GRAVIMETER LCR-G-785 De Faculteit der Geodesie beschikt over een precisie-gravimeter, te weten de La Coste en Romberg, model G, serienummer 785. Voordat metingen ten behoeve van een zwaartekrachtsnet kunnen worden verricht, moet de gravimeter eerst worden onderzocht ten aanzien van de nauwkeurigheid van de metingen. Uit de test metingen blijkt, dat de gravimeter nauwkeurig dient te worden in gesteld om bij"herhalingsmetingen dezelfde resultaten te verkrijgen. Verschillende azimuts bijvoorbeeld leveren verschillen op in de re sultaten van ongeveer 10 muGal. Daar het hier gaat om het meten van zwaartekrachtsverschillen van 1 muGal, kan een onnauwkeurige meetprocedure de metingen danig verstoren. Hierdoor kunnen foute interpretaties van de metingen ontstaan. Ook de drift van de gravimeter maakt de me tingen minder nauwkeurig. Deze drift dient dan ook, evenals de ge tijden, goed te worden gemodelleerd. Met behulp van de elektronische registratie-eenheid werden de vol gende metingen verricht: testmetingen ter bepaling van de nauwkeurigheid van de metin gen als functie van: veerinstelling, horizonteren, arreteren en het azimut van de gravimeter: metingen ten behoeve van het onderzoek naar de eigenfrequen ties van het meetsysteem. Uit deze metingen blijkt, dat in het frequentiespectrum een piek optreedt bij een periode van onge veer 16 seconden. Dit is de eigenfrequentie van het meet systeem van de gravimeter: getijdemetingen ter bepaling van de drift van de gravimeter. De getijdemetingen werden geanalyseerd aan de hand van de theo retisch berekende getijden en een driftmodel (derde orde poly- noom in de tijd). P. L. den Hartog VOORONDERZOEK STANDAARDISATIE LIJNSEGMENTENBESTANDEN Uit het onderzoek dat tot op heden op het gebied van de lijnseg- mentenmethodiek is uitgevoerd, is gebleken dat deze methodiek zeer veel mogelijkheden biedt tot het leggen van relaties tussen administratieve gegevensbestanden en de topografie, het uitvoeren van ruimtelijk georiënteerde gegevensmanipulatie, alsmede het grafisch presenteren van informatie. Voorts is de lijnsegmenten- methodiek een economisch haalbaar instrument gebleken, waar mee de kwaliteit van de informatievoorziening aanzienlijk kan worden verbeterd. Het onderwerp van dit rapport wordt gevormd door het eerste deel onderzoek in het kader van het SSVI-project „Standaardisatie Lijn- segmentenbestanden". Het vooronderzoek is oriënterend van karakter en richt zich op de aspecten die de fysieke opbouw van het basis-lijnsegmentenbestand betreffen. Ten aanzien van deze as pecten kunnen meerdere elementen worden onderscheiden. Beslo ten werd dat het vooronderzoek in ieder geval moest leiden tot een gedetailleerde specificering van volgende vijf elementen: inhoud, weergave, nauwkeurigheid, aanvulling en actualiteit. Ten tweede heeft het vooronderzoek aangetoond, dat behalve het grootschalige kaartmateriaal van gemeentelijk origine de basiskaar- tering van de Topografische Dienst kan en mag worden gebruikt voor de opbouw van het netwerk van het basis-lijnsegmenten bestand. Dit in tegenstelling tot de aanvankelijke verwachting. Het realiseren van een basis-lijnsegmentenbestand op basis van be staand kaartmateriaal is daarom haalbaar. Ten derde is aangetoond, dat het geheel van bestaand kaartmate riaal voor een niet onaanzienlijk deel kan voorzien in de informatie behoefte die samenhangt met de opbouw van een basis-lijnseg mentenbestand c.q. de uitbreiding daarvan. Ten vierde is aangetoond, dat de informatie die op de verschillende kaartprodukten wordt aangegeven, kan worden gekoppeld, en dat het netwerk van het basis-lijnsegmentenbestand daarbij een cen trale rol kan spelen. R. van Barneveld HET BEHEER IN LANDELIJKE GEBIEDEN De beheersproblematiek in landelijke gebieden wordt benaderd vanuit twee gezichtspunten: de twee onderscheiden relatiegroepen (natuur en landbouw, alsmede bossen en aan de andere kant recreatie en natuur) en de toepassing in drie categorieën van gebie den (natuurterreinen, bosgebieden en landbouwgebieden). Het wordt hierbij duidelijk, dat in de planning van de rijksoverheid het beleid voor de landelijke gebieden onlogisch is versnipperd over de verschillende structuurschema's, meerjarenprogramma's, enz. In de rijksplanning wordt in het algemeen aangegeven met welk instrumentarium het rijksbeleid moet worden geoperationaliseerd. Dit instrumentarium bestaat uit een onsamenhangende veelheid van regelingen, wetten, beschikkingen enz., die vanuit de rijks planning moeilijk valt te coördineren. Het instrumentarium zal dus moeten worden vereenvoudigd door bepaalde regelingen in elkaar te schuiven. Dit geldt niet in de laatste plaats voor de vele financiële regelingen, vergunningen stelsels en verboden. In de scriptie wordt gepleit voor het in elkaar schuiven van Natuurbeschermingswet, Wet beheer landbouwgron den en van de diverse financiële regelingen die relevant zijn voor de relatie tussen natuur, recreatie, landbouw en bossen in natuur- en landbouwgebieden. Ook het Regionaal Bosplan biedt, mits wette lijk geregeld, goede coördinatiemogelijkheden voor multifunctio nele bossen. Tenslotte worden nog enkele proceduremogelijkheden aange geven, die het streekplan als uitgangspunt nemen voor het toepas sen van de beheersinstrumenten in samenhang met de inrichting. B. J. Hulshof A STUDY ON LOCAL LEVEL INERTIAL SURVEYING SYSTEMS; ERROR MODEL FOR THE STATIONARY SYSTEM De scriptie behandelt het foutenmodel van de Local Level traag heidsnavigatiesystemen. Het doel van dit onderzoek is een beter in zicht te verkrijgen in de problematiek van de foutvoortplanting en de invloed daarvan op de vereffening. Als eerste worden de basisvergelijkingen voor het foutenmodel op gezet en waar nodig opnieuw afgeleid. Zo ontstaat een inhomo- geen stelsel van negen differentiaalvergelijkingen. Dit stelsel, waar van de vergelijkingen de veranderingen van de state vector (toe standsvector) op een bepaald tijdstip beschrijven, wordt vereen voudigd voor een systeem in rust. Hierbij wordt tevens het inhomo- gene gedeelte verwaarloosd. De oplossing van het overgebleven homogene stelsel resulteert in een relatie tussen de state vector op een willekeurig tijdstip en de begin-state vector. De coëfficiënten- matrix die deze relatie vastlegt, staat bekend als de transitie-matrix. Deze kan zowel numeriek als analytisch worden bepaald. Beide be naderingsmethoden worden beschreven en onderling vergeleken. Vervolgens wordt de foutvoortplanting berekend. Voor ieder indivi dueel begin-state element wordt de bijbehorende foutvoortplanting grafisch weergegeven om een beeld van de verschillende invloeden te verkrijgen. Tenslotte wordt de begin-state in een kleinste kwadraten oplossing berekend uit state vector elementen van latere tijdstippen. Hierbij wordt verondersteld, dat alleen de snelheidsfouten tijdens stilstand als waarnemingen beschikbaar zijn (zoals bij het FILS-systeem). Zowel voor de gezamenlijke snelheidsfouten in drie richtingen als voor iedere individuele snelheid of combinaties van twee snel heden, wordt onderzocht welke begin-state elementen kunnen worden bepaald en hoe dit kan plaatsvinden. Na berekening van deze elementen kan vervolgens de complete foutvoortplanting worden bepaald, welke nodig is voor de berekening van de correc ties op de waarnemingen. De hieronder vermelde tijdschriften kunnen door de lezers van NGT Geodesia worden geleend bij ing. H. A. Schok, Vak groep Landmeetkunde van de Landbouwuniversiteit, post bus 339, 6700 AH Wageningen. Zeitschrift für Vermessungswesen 1986-10 Kanngieser, Bodenstein, Methoden zur Ermittlung sanierungsbe- dingter Werterhöhungen. Crosilla, Marchesini, Statistische Metho den zur Verbesserung der meteorologischen Korrektion bei Meko- meter-Streckenmessungen. Heek, Jager, Zur Sensitivitat von Strecken- und Streckenverhaltnismessungen in Deformationsnet- zen. Teichert, Das erweiterte Kalman-Filter zur automatischen Ziel- verfolgung von Mondreflektoren. 1986-11 Seeber, Wübbena, Augath, Anlage eines örtlichen 3D-Netzes mit GPS-TI4100-Beobachtungen. Botjen, Identitatsanalyse Helmert- transformierter Punkthaufen. Lenzmann, Verfeinerung von Aus- gleichungsmodellen im Hinblick auf Identitatsprüfungen. Benning, Analyse hybrider Lageaufnahmen in Sparse-Technik. 294 NGT GEODESIA 87

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1987 | | pagina 30