Hl.»?
n.t.m. niet te pieten
2. a. Bereken de groottes van de percelen 19872, 19873 en 19874.
b. Controleer de afzonderlijke groottes door middel van een
complexgrootte. Pas hierbij de driehoeks- of trapezium
formule toe.
:6.SS
T-S
3. De percelen 19875 en 19876 zijn gekaarteerd op schaal 1 1000.
De gemeten maten zijn ook op de kaartering vermeld.
a. Bereken de grootte van de percelen 19875 en 19876 grafisch-
numeriek.
b. Voer een controleberekening uit door middel van een com
plex-grootte.
c. Hoe moet bij de grafisch-numerieke methode de invloed van
de krimping van de tekeningdrager worden bepaald?
N.B.: Bij het uitpassen van maten behoeft men geen rekening te
houden met de krimping van het papier.
BEDRIJFSKUNDE Tijd: 150 min.
1. Kador onderscheidt kadastrale en burgerlijke gemeenten.
a. Waardoor is dit onderscheid ontstaan?
b. Geef een voorbeeld van zo'n gemeente.
2. Wat verstaat men onder:
a. Kadastraal perceel.
b. Kadastrale aanduiding.
c. Minuutperceel.
3. a. Kan iemand in één kadastrale gemeente meerdere legger
artikels hebben? Motiveer je antwoord!
b. Welke gegevens zijn in de kadastrale legger geregistreerd?
c. Noem de drie sleutels" waarmee men toegang heeft tot de
kadastrale legger.
4. a. Hoe geschiedt de levering van onroerende goederen?
b. In welk(e) openbare register(s) wordt een borderel gere
gistreerd?
c. Waarom is de eerste boeking van een borderel bij Kador zo
belangrijk?
5. a. Ten behoeve van welke diensten wordt de GBKN vervaar
digd?
b. Op welke schalen wordt de GBKN vervaardigd?
6. a. Wat is de functie van de metingsstaat 75?
b. Welke afdeling van de Provinciale Directie verricht op
meting van nieuwe kadastrale grenzen?
7. Het Landmeetkundig Kartografisch Informatiesysteem (LKI) is
één van de hoofdgebieden van het automatiseringsplan van
het Kadaster.
a. Waarop is het LKI-project gericht?
b. Noem vier verschillende overheidsactiviteiten waarbij het
LKI in een geautomatiseerde omgeving als uitgangspunt
kan dienen.
8. a. Welke afdeling van het Kadaster vervult een belangrijke rol
bij de Landinrichting?
b. Noem enkele essentiële verschillen in de opvatting omtrent
ruilverkaveling tussen vroeger en nu.
9. In de Landinrichtingswet kennen we vier vormen van land
inrichting.
a. Welke vier vormen zijn dat?
b. Welke vorm wordt toegepast om knelpunten weg te nemen
ten gevolge van de aanleg van een autosnelweg?
10. a. Wie besluit tot uitvoering van een landinrichtingsplan?
b. Welke commissie maakt de lijst van rechthebbenden op?
11. Ons land kent een democratische regeringsvorm.
a. Waaruit blijkt dat dit een indirecte democratische vorm is?
b. Noem de twee belangrijkste taken van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal.
12. a. Noem drie mogelijkheden die een Tweede Kamerlid heeft
om de regering te controleren,
b. Wat is de taak van de Raad van State bij het tot stand
komen van een wet?
13. a. Noem de bronnen van het recht.
b. Wat is het verschil tussen privaatrecht en publiekrecht?
14. De wet verdeelt de erfgenamen in vier groepen.
a. Vermeldt die vier groepen in de juiste volgorde.
b. Bij welke groep (of groepen) vindt „representatie" plaats?
15. Kind A heeft drie broers, ouders en een vermogen van
f 18 000, Kind A komt te overlijden. Hoe is de verdeling
van de erfenis indien:
a. Geen testament is gemaakt.
b. Bij testament aan iedere broer f 5 000,— is toebedeeld.
16. Men onderscheidt roerende en onroerende zaken.
a. Waardoor kunnen zaken onroerend zijn?
b. Op welke wijze wordt een beperkt zakelijk recht op een
onroerend goed gevestigd?
c. Noem vier beperkt zakelijke genotsrechten.
17. a. Noem vier beperkingen van het eigendomsrecht,
b. Wat houdt de zgn. „natrekkingsregel" in?
18. Wat verstaat men onder:
a. Bezit te goeder trouw?
b. Revindiceren?
c. Canon.
19. Een landmeter in dienst van een adviesbureau veroorzaakt tij
dens een meting schade aan bloemen, planten enz. in een
tuin.
a. Wie is aansprakelijk voor de schade?
b. Op welke manieren kan men de schade vergoeden?
c. De eigenaar van de tuin heeft toestemming gegeven om
daar te meten. Wie is dan aansprakelijk voor de schade?
20. In de onlangs gewijzigde Wet op de Ruimtelijke Ordening is
sprake van meerdere „soorten" bestemmingsplannen.
a. Wat geeft het gedetailleerde bestemmingsplan aan?
b. Om welke redenen gaat de voorkeur uit naar het globale
bestemmingsplan?
21. Wat verstaat men onder (met betrekking tot Ruimtelijke Orde
ning):
a. PKB.
b. Anticipatie.
c. Structuurplan.
22. Ten behoeve van de uitvoering van een bestemmingsplan kan
onteigening plaatsvinden.
a. Wat houdt onteigening in?
b. Geef twee voorbeelden van onteigening ten behoeve van
conserverende bestemmingen.
23. In vele gevallen kan men op grond van de Wet AROB in be
roep gaan tegen overheidsbesluiten.
342
NGT GEODESIA 87