In memoriam ir. Ferdinandus Harkink (1900-1987)
Mijn eerste ontmoeting met Harkink was het lenen van een boek over
hogere geodesie uit de bibliotheek van de Vereniging voor Kadaster
en Landmeetkunde in zijn woning te Rotterdam, waar ik als militair
tijdens de mobilisatieperiode was gelegerd. Mijn indruk: een kleine
kwieke en levendige man; zijn commentaar: wat wil je nu als land
meter van het kadaster in hemelsnaam doen met zoiets onwerkelijks
als hogere geodesie! Dit laatste tekent de geodesie in die jaren: er
bestond een bijna onoverbrugbare kloof tussen de praktijklandmeters
met hun vele vakcontacten en de enkelingen die de aarde ruimtelijk
geometrisch en potentiaaltheoretisch bekeken en waren aangewezen
op contacten tijdens de destijds schaarse internationale congressen.
Het zou dertig tot veertig jaar duren eer geodeten het onderscheid
tussen lagere en hogere geodesie als onwezenlijk zouden zien en
daarbij zouden beseffen dat een theoretische ondergrond onmisbaar
is.
Terugkerend in de burgermaatschappij werd tijdens mijn leerjaar voor
kadasterlandmeter geconstateerd dat mijn teken- en schrijfkunst, als
mede de kennis van landmeetkundige berekeningen onder de maat
waren en zo kwam ik ten tweede male in contact met Harkink als
leraar van het Centraal Teken- en Opleidingsbureau (CTO) te 's-Gra-
venhage, nu als leerling. Tewerkgesteld bij de Dienst voor Buitenge
woon Landmeetkundig Werk (BLW) te Zwolle moesten wij alle reken
werk door het CTO laten verrichten. In jeugdige overmoed gaf ik
daarbij aanwijzingen voor de rekenmethodiek, kritiseerde snellius-
puntberekeningen waar, bij tegenspraken, richtpunten van naam ver
anderd werden en liet berekeningen uitvoeren van proefnemingen om
de oorzaak van onverklaarbare sluitfouten op te sporen. Maar dit con
tact met Harkink kwam mij wel op een ambtelijke schrobbering te
staan. Niettemin werd later het driehoeksnet van de Noordoost
polder op het CTO vereffend mèt precisieberekening, volgens een
door mij ontworpen programmering", die enkele rekenploegen een
aantal maanden tijds kostten en voor die tijd bepaald een prestatie
was. Een wederzijdse waardering groeide, die nooit meer is door
broken.
Geen wonder wat de waardering van mijn kant, naast die van vele
anderen, betreft. Harkink was immers een scherp analysator op veler
lei gebied, in het bijzonder de praktijk van landmeetkundig rekenen en
de benutting van (hand)rekenmachines. Zelf leerde ik veel van de
eerste gestencilde cursus landmeetkundige berekeningen uit 1939
en zijn later in druk verschenen „Inleiding tot het praktisch rekenen"
(1941, 1950) en „Gerichte vlakke driehoeksmeting en lager landmeet
kundig rekenen" (1946, 1957, 1969). Vermeldenswaard zijn onder
meer zijn originele kwadraattafel (1940, 1957) en het fraaie artikel „De
voorwaardenvergelijkingen in een veelhoeksverband" (Tijdschrift
voor K. en L., 1951; ook in Franse versie gepubliceerd in het Bulletin
géodésique).
Na mijn overgang naar de Delftse Hogeschool werden de contacten
veelvuldiger. Het begon met een felle aanval op de Delftse geode
tische opleiding door Harkink en W. van Riessen, ondersteund door
kadastrale ruilverkavelaars. Opnieuw was de ondertoon: teveel theo
rie, te weinig praktijk (bovendien te technisch, met te weinig aan
dacht voor de problemen van de ruilverkaveling). Een NLF-commissie
was het gevolg en hierin kwamen de Delftenaren voornamelijk tegen
over Harkink te staan. De scherpe argumentatie van Harkink dwong
Delft tot een betere afweging en, hoewel de strijd onbeslist bleef,
deden beide partijen hun voordeel met de discussie.
En zo ging het steeds. Overal waar hij zich mee bemoeide lokte hij een
betere formulering van standpunten uit, al kreeg hij lang niet altijd ge
lijk. Het was jammer dat soms zijn al te scherpe bewoordingen in een
te vroeg stadium negatieve reacties opriepen met alle persoonlijke
conflicten van dien, maar zo was nu eenmaal zijn persoonlijkheid.
Gezien zijn kennis en inzicht was het geen wonder dat Harkink samen
met zijn even markante collega D. de Groot werd aangewezen om
prof. J. M. Tienstra bij te staan bij het opstellen van een nieuwe hand
leiding voor de technische werkzaamheden van het kadaster (HTW).
De Groot was een zwager van Tienstra en werd beschouwd als de
meest betrouwbare en efficiënte landmeter van het kadaster en zijn
liefhebberij was de wiskunde. Ik kende hem uit de BLW, waar ik een
korte periode onder hem mocht werken en veel van hem heb geleerd.
Ook hier probeerde Harkink theorie en theoretisch inzicht terug te
dringen, zodat niet een handleiding maar een instructie zou ontstaan.
Onbegrijpelijk eigenlijk, want ten eerste berustte zijn eigen kennis op
fraaie theoretische gedachtengangen en ten tweede: waarom dan
nog de geodetisch ingenieur? Deze stellingname heeft Tienstra op zijn
ziekbed zeer onaangenaam getroffen, maar stappen bleven uit door
zijn overlijden.
Dit was wel de oorzaak dat ik mijn benoeming als lid van het HTW-
driemanschap afhankelijk stelde van de voorwaarde dat een hand
leiding zou ontstaan, zover als mogelijk gebaseerd op theoretische èn
praktische inzichten. Zo ja, dan was ik bereid van geldelijke tegemoet
koming af te zien. Dit laatste gaf misschien wel de doorslag en toen
konden wij aan de slag. Boeiende jaren volgden, waarbij Harkink een
zeer grote inbreng heeft gehad. Zeker betreft dit zijn geodetische
kennis, maar zeker evenzo zijn zuiver taalgevoel waardoor vele nieu
we begrippen hun juiste bewoording verkregen. De Groot was vooral
de criticus (en scepticus) waar de tekst op uitgeprobeerd werd
(zijn bijdrage over raamkaarten en topografie op kadastrale kaarten
werd door de kadastrale dienst
leiding geschrapt!). Uiteraard
fungeerde Harkink als eindre
dacteur tot het verschijnen van
de HTW in 1956, precies en cor
rect zoals in zijn functie bij het
Tijdschrift voor K. en L. Het ge
zamenlijk ploeteren gaf een band
tussen ons drieën, voor zover
een vriendschapsband tussen
drie zo uiteenlopende karakters
mogelijk was. Wij allen vonden
dit werk een hoogtepunt in onze
loopbaan, zelfs De Groot vond
er woorden voor in een kort
briefje: „Nu de HTW voltooid
voor me ligt is het of ik een
kostbaar geschenk heb gekregen. Ik wilde dit toch eens zeggen".
Mijn contacten met Harkink bleven tot zijn pensionering in januari
1965 en werden daarna op vriendschappelijke voet voortgezet. Wel
werd zijn interesse in ons vakgebied steeds minder en wijdde hij zich
met zijn levensgezellin van de laatste twee decennia aan de meer cul
turele aspecten van het leven, met daarnaast een volheid van beleven
van zijn hobby, reisplannen maken en reizen. Gaarne stelde hij zijn
kennis op dit gebied ten dienste van anderen, zo heeft hij mij en mijn
vrouw vele malen geholpen.
Dit waren persoonlijke impressies, maar contacten met de kadastrale
dienst en daarmee zeker die met Harkink maakten een belangrijk deel
van mijn leven uit. Laat ik nu iets zakelijker worden.
Harkink was een begaafd persoon, zoals reeds blijkt uit de toekenning
„met lof" bij het afsluitend examen van de landmeterscursus aan de
Landbouwhogeschool te Wageningen. Een jaargenoot was de latere
lector N. D. Haasbroek. Beiden werden benoemd tot aspirant-land-
meter van het Kadaster in 1923 en tot landmeter van het Kadaster in
1925.
Een mijlpaal in het leven van Harkink was het verenigen van de Oplei
dingscursus voor tekenaars van het Kadaster en het centraal teken
bureau van de Dienst voor buitengewoon landmeetkundig werk tot
één bureau, het Centraal teken- en opleidingsbureau, op 1 juli 1941.
Harkink werd naar dit bureau verplaatst, naast de landmeter A. C. J.
Hof als Hoofd en drie tekenaars. Na de pensionering van Hof in 1948
nam Harkink de taak van Hoofd over tot zijn afscheid van de kadas
trale dienst in 1965. Bij het CTO was Harkink in zijn element, hier kon
hij organiseren en onderwijzen. Vooral dit laatste lag hem bijzonder,
hoewel, je moest het niet met hem oneens zijn. Zijn hart was bij zijn
leerlingen; zij herinneren zich zeker de goed voorbereide excursies en
velen zeker ook de befaamde danslessen. Het niveau van de lessen
was hoog en in dit opzicht heeft Harkink er zeer veel toe bijgedragen
dat sindsdien de kadastrale dienst kon steunen op een kundige en
betrouwbare groep middelbare (technische) ambtenaren. Als men de
situatie van vóór de oorlog heeft gekend, is dit als een revolutionaire
ontwikkeling te beschouwen. Hoeveel leerlingen Harkink mede heeft
opgeleid is mij niet bekend, maar het moeten er vele honderden zijn
geweest. Hun dankbaarheid jegens Harkink kwam alleszins tot uiting
bij zijn 25-jarig ambtsjubileum en bij zijn afscheid. Onderstreept werd
dit door de hem bij het afscheid verleende koninklijke onderscheiding.
Evenzo waardering van de (onder)afdeling der geodesie van de Tech
nische Hogeschool Delft, die Harkink in 1950 de titel geodetisch inge
nieur verleende op grond van diens belangrijkste publikaties.
Er is zoveel meer te noemen, zoals de vele commissies waar Harkink
veelal de motor van was, zijn bijdragen aan de geodetische termino
logie, in het bijzonder zijn aandeel in het veeltalig woordenboek van
de FIG.
Een warm hart droeg hij toe aan de Vereniging voor Kadaster en
Landmeetkunde en vervolgens aan de Nederlandse Landmeetkundige
Federatie; van beide groeperingen was hij bestuurslid en voor beide
beheerde hij de bibliotheek. Van grote betekenis was zijn redacteur
schap van het Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde van 1933
tot 1957, vanaf 1934 in de functie van redacteur-administrateur.
Ook hier was hij de motor, en wie het tijdschrift gekend heeft, weet
welk een voortreffelijke verzorging en hoog niveau bereikt werden.
Zo was Harkink zeker een van de belangrijkste figuren die de over
gang heeft bevorderd van de vooroorlogse landmeetkunde met zijn
logaritmische berekeningen naar de huidige geodesie met zijn compu
ters en ruimtelijke rekensystemen, daarbij niet te vergeten de veran- i
dering in sociale structuren van beoefenaren der geodesie.
1965 is reeds lang geleden in deze zo snel lopende tijdsperiode. Veel
jongeren zullen hem niet meer hebben gekend, vele collega's uit zijn
leeftijdsgroep zijn hem reeds voorgegaan. Maar zijn vele leerlingen en
degenen onder ons die met hem hebben samengewerkt, zullen zich
hem herinneren als één der markantste figuren in de na-oorlogse
Nederlandse landmeetkundige wereld.
Mijn dank aan de vroegere medewerker van Harkink, de heer D. de
Vries te Apeldoorn, voor vele aanvullende gegevens.
W. Baarda
410
NGT GEODESIA 87