v-v-V-t. nV\W\ x A >a TISCH e Fig. 11. Route Hr Ms K XVIII. meters, opgesteld op een gyroscopisch gestabiliseerd platform op bovenwaterschepen. Met een veergravime- ter vergt een waarneming te land slechts enkele minuten en met een zeegravimeter maakt men tijdens de vaart een continue registratie van de zwaartekracht. De waarnemingen op zee van Vening Meinesz en zijn medewerkers zijn zeer uitvoerig en zorgvuldig vastge legd in vijf publikaties, getiteld Gravity Expeditions at Sea", Volumes II, III, IV en V. Volume I (1932) bevat de waarnemingen van 1923 tot 1930. Volume II (1934) is door Vening Meinesz geschre ven in samenwerking met prof. dr. J. H. F. Umbgrove, hoogleraar in de geologie te Delft en dr. Ph. H. Kuenen, leider van de oceanografische expeditie van de „Wille- brord Snellius", welke in 1929 en 1930 het oostelijk deel van de Indische Archipel onderzocht. Beiden leverden een bijdrage over de betekenis van de zwaartekrachts bepalingen in de zeeën van de Indische Archipel in de jaren 1926 tot 1930 (zie p. 448), eerstgenoemde vanuit geologisch, de tweede vanuit morphologisch oogpunt. Volume III (1941) bevat de expedities van 1934 tot 1939. In Volume IV (1948) zijn de resultaten opgenomen van alle zwaartekrachtswaarnemingen, dat wil zeggen op 844 waarnemingspunten, sinds 1923 aan boord van onderzeeboten der Koninklijke Marine verricht, met hun topografische en isostatische reductie volgens dertien verschillende systemen. Volume V (1960) bevat de expe dities vanaf 1948, maar bovendien een gravimetrisch onderzoek van de Noordzee door dr. B. J. Collette en in Suriname door prof. dr. J. Veldkamp. Nog dient de aandacht te worden gevestigd op een ver volg op „Theory and Practice of Pendulum Observa tions at Sea" 1929, waarin Vening Meinesz de theorie en toepassing van zijn instrument had uiteengezet (zie p. 447). In 1941 verscheen namelijk bij Waltman in Delft een tweede deel, getiteld Theory and Practice of Pen dulum Observations at Sea", Part II, met de ondertitel: second order corrections, terms of Browne and miscel laneous subjects". Dit tweede deel dankt zijn ontstaan aan een opmerking van mr. B. C. Browne, toen nog naar ik meen student, later hoofd van het „Department of Geophysics of the University of Cambridge". Hij maakte Vening Meinesz erop attent, dat ingeval van sterke golfbewegingen de invloed van de kwadraten van de beide horizontale ver snellingen, in de richting van en loodrecht op het slinger- vlak, evenals de invloed van het kwadraat van de verti cale versnelling niet te verwaarlozen waren. Vening Meinesz onderzocht deze zaak, kwam tot de conclusie dat Browne gelijk had en publiceerde in ge- 450 noemd Part II niet alleen een uitputtende theoretische beschouwing over deze kwadratische correcties, maar ontwierp bovendien een instrument, waarmede de golf bewegingen konden worden gemeten. Dit instrument werd tussen de slingerkast en het regis tratie-apparaat gemonteerd. Het bevatte twee horizon tale slingers met een slingertijd van 25 a 30 sec. Deze zeer lange periode werd bereikt door het traagheids moment van de slingers ten opzichte van de ophang- punten sterk op te voeren, waardoor de afstand van op- hangpunt tot zwaartepunt zeer klein kon worden ge maakt. De slingers zagen er dan ook uit als horizontale staven. Op de registratie van deze langzame slingers werden de kortere periodes van de golven gesuperpo- neerd en uit het verschil in amplitudes konden de correc ties worden berekend (fig. 12). \42s" Tl- S horizontale slinger Fig. 12. Bovenaanzicht en stralengang van de twee horizontale stin gers met stralengang. Hoe ze zijn ingebouwd tussen slingerkast en registratie-apparaat, is te zien op fig. 7 en fig. 8. Hoe Vening Meinesz reageerde op deze correctie van Browne, blijkt wel uit de ondertitel van Part II, waarin hij Browne eerde door de tweede-orde correcties terms of Browne" te noemen. Gedurende de periode van 1922 tot 1940 heeft Vening Meinesz al veel waardering en eerbetoon in binnen- en buitenland ondervonden. Buitenlandse geodetische en geofysische instituten toonden grote belangstelling. Reeds in het najaar van 1928 verzocht het Geofysisch Laboratorium van het Carnegie-lnstituut te Washington aan de Rijkscommisie en Vening Meinesz om met zijn slingertoestel in de U.S. Submarine S21 een reis te maken in de West-Indische wateren, met het doel mede werkers van genoemd Instituut en van het U.S. Hydro grafisch Bureau op de hoogte te brengen van de theorie en de praktijk van de slingerwaarnemingen. In de Golf van Mexico, de Caraibische Zee en de Atlantische Oceaan werden daarop 49 waarnemingen verricht. In 1931 verleende Vening Meinesz zijn medewerking bij de organisatie van de Noordpool-expeditie van Sir Hubert Wilkins, voor welke expeditie bij de Nederlandse Seintoestellenfabriek te Hilversum een slingertoestel van het systeem Vening Meinesz was aangeschaft. Vening Meinesz regelde het toestel, bracht het naar Bergen NGT GEODESIA 87

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1987 | | pagina 10