(Noorwegen) en gaf daar instructie aan de waarnemers.
In 1931 deed tevens de Italiaanse Geodetische Commis
sie het verzoek het slingertoestel te mogen lenen. In de
maand juli werd het toestel met een boot van de Maat
schappij Nederland overgebracht naar Genua. Daar gaf
Vening Meinesz instructie aan de Italiaanse waarnemers,
o.a. prof. Gino Cassinis, voor het gebruik van het instru
ment. In de Middellandse Zee werden daarna 102 waar
nemingen uitgevoerd.
In 1932 verleende Vening Meinesz zijn medewerking aan
de Internationale Bahama-expeditie. Aan boord van de
onderzeeboot S48 van de Amerikaanse Marine heeft hij
op 54 stations in de zeeën rondom Cuba en in de Baha
ma's slingerwaarnemingen uitgevoerd.
In 1933 werd het toestel, op verzoek van generaal Geor
ge Perrier, secretaris van het Comité National Francais
de Géodésie et Géophysique, aan dit Comité uitgeleend
voor de uitvoering van slingerwaarnemingen aan boord
van een Franse onderzeeboot in de Middellandse Zee.
Vening Meinesz bracht het toestel via Parijs (aanslui
tingswaarnemingen) naar Toulon, waar hij de Ingenieur
Hydrographe en de Chef der Marine inlichtte omtrent de
inrichting van het toestel en de uitvoering van de waar
nemingen en de berekeningen.
Tevens maakte hij aan boord van de onderzeeboot
„Fresnel" de eerste waarnemingsreis mee. Ook op de
lange reis van Hr Ms K XVIII had Vening Meinesz veel
persoonlijk contact met de geodetische diensten van
Brazilië, Uruguay, Argentinië, de Unie van Zuid-Afrika
en West-Australië. Ook de „stormreis met de H r Ms O
16" (zie p. 450) naar Washington was uit het oogpunt
van vlagvertoon van de Koninklijke Marine, maar even
zeer van het wetenschappelijk onderzoek aan boord, een
groot succes. Vening Meinesz werd te zamen met Hr Ms
Gezant te Washington, Jhr. van Haersma de With en
met de Commandant Ltz. I, C. J. W. van Waning, ge
ruime tijd ontvangen door president Roosevelt. Het ver
blijf van negen dagen ging gepaard met vele bezoeken
over en weer in maritieme en geodetische kringen.
Het onderzoek van Vening Meinesz na de tweede
wereldoorlog;
de periode van 1945-1966
Gedurende de jaren 1948 tot 1957 werd nog enkele
malen door medewerkers van Vening Meinesz zwaarte-
krachtsonderzoek per onderzeeboot verricht, maar daar
na heeft de zeegravimeter, opgesteld op een boven
waterschip, de taak van het slingerinstrument voor
waarnemingen op zee overgenomen.
Geodetische toepassing en geofysische interpretatie van
het door Vening Meinesz verrichte theoretische onder
zoek en van zijn waarnemingen kenmerken de na
oorlogse periode.
Wat de geodesie betreft, een markant en eerste voor
beeld is de door J. E. Baron de Vos van Steenwijk bere
kende schietloodafwijkingen en de geoïdeberekening in
het oostelijk deel van de Indonesische Archipel1). Hij
heeft in bezettingstijd op non-actief als burgemeester
van Haarlem uit de door Vening Meinesz aldaar ge
vonden zwaartekrachtsanomalieën voor 153 punten op
zee (en enkele op het vasteland) de schietloodafwijkin-
1) Baron de Vos van Steenwijk, J. E., Piumbline deflections and
geoid in Eastern Indonesia". Waltman, Delft, 1946.
2) De materie van deze beneden de aardkorst gelegen mantel ver
toont vloeibaarheidseigenschappen, zij het dan dat de viscositeit
(taaiheid) hiervan bijzonder groot is.
NGT GEODESIA 87
gen, en voor 21 punten de afstand N tussen geoïde en
ellipsoïde berekend. Hij maakte daarbij respectievelijk
gebruik van de formules van Vening Meinesz (1928) en
van de formule van Stokes (1849). Beide formules wer
den, met het toenemen van de zwaartekrachtsmetingen,
internationaal en nationaal in toenemende mate ge
bruikt. In Nederland berekende ir. G. Bakker de schiet
loodafwijkingen van enkele primaire driehoekspunten in
zuidoost Nederland en vergeleek deze met de geode-
tisch-astronomisch bepaalde schietloodafwijkingen.
Ir. G. L. Strang van Hees berekende schietloodafwij
kingen in Suriname. De grote waarden, die hij daarvoor
vond, gaven een verklaring voor de moeilijkheden, die
voorheen waren opgetreden bij het inpassen van lucht
foto's op de aldaar astronomisch (dus niet voor schiet
loodafwijkingen gecorrigeerde) paspunten.
Intussen ging Vening Meinesz door met zijn onderzoek
op geodetisch, maar vooral ook op geofysisch gebied.
Voor geodetische toepassing van de waarnemingen
moeten deze tot de geoïde worden gereduceerd en voor
deze reductie moeten geofysische onderstellingen wor
den gemaakt. Het begrip „isostatisch evenwicht" stond
hierbij centraal. De aardkorst, met een onderstelde dikte
van 30 km en een dichtheid van 2,67 wordt volgens deze
onderstelling geacht te „drijven" op de onderliggende
mantel2), met een dichtheid van 3,27. Daarbij wordt op
de continenten en vooral onder bergen, dus bij een
massa-overschot, de mantel naar beneden gedrukt, ter
wijl onder de oceanen, waar de dichtheid van water
(1,03) een massatekort veroorzaakt, de mantel zal rijzen.
Deze onderstelling wordt bevestigd door het feit, dat de
zwaartekrachtsanomalieën na deze isostatische reductie
over het algemeen („globaal" in de letterlijke en figuur
lijke zin van het woord) zeer klein zijn. Blijven ze, on
danks deze reductie toch nog groot, dan blijkt er geo
fysisch, geologisch en morfologisch een gestoorde situ
atie in de aardkorst aanwezig te zijn, wat aanleiding
geeft tot nadere geofysische onderzoekingen. We ko
men hierop later terug.
Vening Meinesz wijst de geodeten er steeds op, dat de
graadmetingen, die dienen om de afmetingen van de
omwentelingsellipsoïde te bepalen, worden beïnvloed
door de schietloodafwijkingen, die op hun beurt worden
veroorzaakt door de massaverdeling in de aardkorst. In
gebieden met een sterke gebergtevorming, zoals in het
noorden van India (Himalaya), zullen daarom uit graad
metingen andere waarden voor die afmetingen worden
gevonden dan in minder gestoorde gebieden. Ook is de
ligging (cp en A) en de oriëntering (a) op de ellipsoïde van
een op geodetisch-astronomische wijze bepaalde graad
meting afhankelijk van de aangenomen waarden cp0, A0
en a0i in het centrale punt. Dit is ook het geval met de
(relatieve) schietloodafwijkingen van de andere punten
van die graadmeting, die men vindt door de geodetisch
berekende waarden cpg, Ag en ag te vergelijken met de
astronomisch gemeten waarden cpa, Aa en aa. Dit in
tegenstelling tot de (absolute) schietloodafwijkingen, uit
zwaartekrachtsanomalieën berekend, die afhankelijk zijn
van de fysische constanten van de aarde, namelijk van
de massa, de omwentelingssnelheid, van het verschil in
traagheidsmomenten ten opzichte van de rotatie-as en
een willekeurige as in het equatorvlak en van de halve
lange as van de ellipsoïde, die ook wel de aardellipsoïde
wordt genoemd.
Vening Meinesz en met hem zijn Finse vriend en collega
prof. Heiskanen propageren, dat alle graadmetingen van
de geoïde op de juiste plaats en met de juiste oriëntering
451