op één en dezelfde aardellipsoïde worden geprojecteerd. Men kan dit doen door gravimetrisch de absolute schiet loodafwijkingen in het centrale punt van de driehoeks meting of in de eindpunten van de graadmetingen te be rekenen en met behulp daarvan de nodige correcties in lengte, breedte en azimut in deze punten aan te bren gen. Een nog nauwkeuriger resultaat wordt verkregen door van meerdere punten van het net de schietlood afwijkingen te berekenen. Door vereffening kan dan voor alle punten de definitief aan te nemen lengte en breedte op een en dezelfde aardellipsoïde worden afgeleid1) 2). Meerdere studies die betrekking hebben op dit onder werp, zijn na de oorlog van zijn hand verschenen. Reeds vroeger had Vening Meinesz een studie gemaakt met het doel alle punten van een graadmetingssysteem te ge bruiken om een zo goed mogelijke aanpassing aan de geoïde mogelijk te maken, waarbij tevens de best aan sluitende ellipsoïde (met de beste afmetingen) werd ver kregen. Hiervoor moest de som van de kwadraten van de schietloodafwijkingen en de som van de kwadraten van N, de afstand tussen geoïde en ellipsoïde minimaal worden, waarbij dan ook de halve lange as a en de af platting a als onbekenden werden ingevoerd. Deze zgn. projectieve methode stond naast de translatieve, een tweedimensionale methode, die vroeger door Helmert was gepropageerd en ook door Hayford (1909) was toe gepast 3) 4). Vóórdat we dit geodetische gedeelte afsluiten, vermel den we nog, dat Vening Meinesz aan de Rijksuniversiteit te Utrecht, waar hij in 1927 was benoemd tot buitenge woon hoogleraar in de Kartografie en de Geodesie (later ook in de Geofysica), een boekje over kaartprojecties heeft geschreven, bestemd voor de geografische stu denten5). Hoewel we in dit artikel uiteraard de nadruk hebben wil len leggen op de betekenis van het geodetisch onder zoek van Vening Meinesz, heeft hij, vooral in de periode van 1940 tot 1966, fundamentele geofysische onderzoe kingen verricht en men zou geen volledig beeld van zijn onderzoek krijgen, indien de vermelding daarvan hier zou ontbreken. Hiervoor verwijs ik in de eerste plaats naar zijn twee leer boeken, waarin de resultaten van zijn geofysisch onder zoek in hoofdzaak zijn neergelegd. Het eerste boek6) werd geschreven te zamen met zijn vriend prof. W. A. Heiskanen, het tweede7) is van zijn hand alleen. In het 1) Vening Meinesz, F. A., Lustrumboek Landmeetkundig Gezel schap „Snellius" 1940-1950, p. 74 e.v. 2) Vening Meinesz, F. A., Lustrumboek Landmeetkundig Gezel schap Snellius" 1950-1955, p. 39 e.v. 3) Vening Meinesz, F. A., New formulae for systems of deflections of the plumbline and Laplace theorem. Bullétin Géodésique no. 15, p. 33-42. 4) Vening Meinesz, F. A., Changes of deflections of the pumbline brought about by a change of the reference ellipsoid. Bullétin Géodésique no. 15, p. 43-51. 5) Vening Meinesz, F. A., Kort overzicht der kartografie. Noord- hoff, Groningen, 1950. 6) Heiskanen, W. A., en F. A. Vening Meinesz, The Earth and its Gravity Field, McGraw Hill Book Company Inc., New York, Toronto, London, 1958, 470 p. 7) Vening Meinesz, F. A., The Earth's Crust and Mantle. Elsevier Publishing Company, Amsterdam, London, New York, 1964, 124 p. 8) Reeds vrij kort na zijn afstuderen in 1910 publiceerde Vening Meinesz in 1910, 1916 en 1919 al enige artikelen over de verde ling van spanningen in een lichaam en over evenwichtsvoor- waarden bij spanningsberekeningen. 452 eerstgenoemde worden al zijn geofysische theorieën met behulp van de wiskunde, mechanica, fysica, hydro- en thermodynamica enz. uiteengezet. Begrippen als spanning8), schuifspanning, druk en de Theologische eigenschappen van de materie als elasticiteit, viscositeit, plasticiteit, komen voor in de differentiaalvergelijkingen die hij hanteert om spanning, temperatuuroverdracht, stroming enz. te beschrijven. Zo weet hij met groot heden van vele dimensies die een geodeet zelden of nooit zal gebruiken om te gaan om de geofysische problemen op te lossen. In het tweede boek heeft Vening Meinesz met opzet gekozen voor een niet- wiskundige, meer beschrijvende behandeling van de geofysische problemen. Het is gemakkelijker te lezen. Echter, hij die zich een oordeel wil vormen over Vening Meinesz' theorieën, zal moeten teruggrijpen naar het eerstgenoemde boek met zijn moeilijke mathematisch- fysische aanpak van de problemen. We trachten summier een drietal van zijn voornaamste en omvangrijkste onderzoeken te beschrijven. Hij gaat hierbij steeds uit van het reeds vermelde principe van isostatisch evenwicht tussen aardkorst en de daaronder gelegen mantel (p. 451). Verticale druk en horizontale compressie op en in de aardkorst zullen dit evenwicht verstoren. Zo is een voorbeeld van verticale druk die van de ijskap die gedurende de laatste ijstijd Fennoscandia (Finland en Scandinavië) bedekte, waardoor de mantel door de aardkorst omlaag werd gedrukt. Toen de ijskap zich te rugtrok, was het isostatisch evenwicht verbroken en sindsdien herstelt zich dit evenwicht langzaam, een pro ces, dat thans nog in gang is en zowel uit geologische verschijnselen aan de kusten van de Botnische Golf als uit waterpassing is te constateren. Dat het evenwicht thans nog verbroken is, kan men ook constateren uit de negatieve isostatische anomalieën. Vening Meinesz heeft met een mathematisch-fysisch model dit verschijn sel beschreven en doorgerekend, en de rijzing sinds 8000 v. Chr. tot heden in getalwaarden uitgedrukt, en tevens de snelheid van deze rijzing gedurende verschillende perioden bepaald (zie: The Earth and its Gravity Field. Hoofdstuk 10 B). Een tweede groot onderzoek, waartoe Vening Meinesz' eigen zwaartekrachtswaarnemingen de aanleiding vorm den, was dat van de geologische geschiedenis van de Indonesische Archipel. Voor de uitgestrekte gordels van bijzonder grote negatieve isostatische anomalieën, die hij ten zuidwesten van Sumatra, ten zuiden van Java, de Soenda-eilanden, en Timor en ten oosten van de Kei eilanden en Ceram vond, zocht hij een verklaring (fig. 13). Dit leidde tot de hypothese van de convectiestro- men in de mantel. Vening Meinesz veronderstelt dat in de mantel cirkelvormige verticale stromingen van de mantelmaterie aanwezig zijn, die ontstaan door de tem- peratuursverdeling in de aarde. De aan de korst grenzen de bovenlaag van de mantel koelt sterker af dan de die per gelegen materie, krijgt daardoor een relatief grotere dichtheid en zal zich in neergaande richting bewegen. Beneden verdrijft ze de daar aanwezige materie van een hogere temperatuur en dus een geringere dichtheid, die zich dan in opwaartse richting zal bewegen. Zo ontstaat een verticaal convectie-circuit van de materie, bestaan de uit een horizontale stroming aan de oppervlakte van de mantel, een neergaande kolom, een horizontale te rugstroming op grotere diepte en een stijgende kolom die het circuit sluit. Deze mantelstromingen worden ver- NGT GEODESIA 87

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1987 | | pagina 12